Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

avoir le coeur bien placé

  • 1 hart

    1 [algemeen] coeur 〈m.〉
    2 [midden, kern] centre 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   het hart van een bloem • le coeur d'une fleur
         〈 figuurlijk〉 een hart van goud hebben • avoir un coeur d'or
         in hart en nieren • dans l'âme
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hij maakt van zijn hart een steen • ± il a le coeur dur comme la pierre
         〈 figuurlijk〉 een hart van steen hebben • avoir un coeur de pierre
         van ganser harte • de tout coeur
         aan een gebroken hart lijden • avoir le coeur brisé
         hij heeft een goed hart • il a bon coeur
         iemand een goed hart toedragen • vouloir du bien à qn.
         het Heilig Hart • le Sacré-Coeur
         een klein hartje hebben • avoir le coeur tendre
         iemand een kwaad hart toedragen • être mal disposé envers qn.
         hij draagt die zaak een warm hart toe • cette affaire lui tient à coeur
         een zwak hart hebben • avoir le coeur faible
         〈 figuurlijk〉 met bloedend hart • la mort dans l'âme
         iemands hart breken • briser le coeur de qn.
         mijn hart draaide om in mijn lijf • 〈 schrikken〉 mon sang n'a fait qu'un tour; 〈 walgen〉 cela me soulevait le coeur
         het hart op de juiste plaats dragen, hebben • avoir le coeur bien placé
         〈 figuurlijk〉 zijn hart aan iets geven • s'engager avec coeur dans qc.
         heb het hart eens! • ose un peu!
         het hart op de tong hebben • avoir le coeur sur les lèvres
         hart voor een zaak hebben • prendre une affaire à coeur
         ik hield mijn hart vast • je frémissais à cette pensée
         met kloppend hart • le coeur battant
         het hart klopte hem in de keel • le coeur lui battait dans la gorge
         zijn hart luchten (bij iemand) • ouvrir son coeur (à qn.)
         je kunt je hart ophalen • vous pouvez vous en donner à coeur joie
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zijn hart opvreten • se faire du mauvais sang
         z'n hart uit z'n lijf spugen • rendre tripes et boyaux
         iemand een hart onder de riem steken • remonter le moral à qn.
         bij iemand zijn hart uitstorten • ouvrir son âme à qn.
         zijn hart aan iemand verloren hebben • s'être épris de qn.
         zijn hart aan iets verpanden • se livrer corps et âme à qc.
         het hart zonk hem in de schoenen • le coeur lui manqua
         het aan het hart hebben • souffrir du coeur
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 laat het niet aan je hart komen! • ne t'en fais pas!
         iemand aan het hart drukken • presser qn. contre son coeur
         dat gaat hem aan het hart • cela le touche
         iemand na aan het hart liggen • être cher à qn.
         dat ligt mij het naast aan het hart • c'est ce qui me tient le plus à coeur
         in mijn hart • dans mon for intérieur
         iemand in zijn hart gesloten hebben • porter qn. dans son coeur
         iets met hart en ziel doen • faire qc. de tout son coeur
         zich met hart en ziel aan iets wijden • se donner corps et âme à qc.
         dat is een man naar mijn hart • c'est un homme selon mon coeur
         〈 figuurlijk〉 iemand op het hart trappen • blesser qn.
         iets op zijn hart hebben • avoir qc. sur le coeur
         iemand iets op het hart drukken, binden • recommander (vivement) qc. à qn.
         iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen • ne pouvoir se résoudre à qc.
         iets ter harte nemen • prendre qc. à coeur
         dat gaat mij zeer ter harte • cela me tient fort à coeur
         dat is mij uit het hart gegrepen • voilà qui est parler
         van zijn hart geen moordkuil maken • dire ce qu'on a sur le coeur
         dat moet mij toch van het hart • je ne peux m'empêcher de le dire
         van harte gefeliciteerd! • félicitations!
         hart voor het werk hebben • avoir du coeur à l'ouvrage
         〈 figuurlijk〉 geen hart in zijn lijf hebben • manquer d'estomac
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 er het hart van in zijn • en être malade
         〈 spreekwoord〉 waar het hart vol van is, loopt de mond van over • la bouche parle de l'abondance du coeur
    2   in het hart(je) van de stad wonen • habiter au coeur de la ville
    → link=oog oog

    Deens-Russisch woordenboek > hart

  • 2 het hart op de juiste plaats dragen, hebben

    het hart op de juiste plaats dragen, hebben

    Deens-Russisch woordenboek > het hart op de juiste plaats dragen, hebben

  • 3 zijn

    zijn1
    1 [algemeen] être
    2 [zich bevinden] 〈+ er〉 y avoir
    3 [gebeuren] arriver
    4 [+ van][behoren aan] être (à, de)
    5 [bezig zijn met] être en train de
    6 [bedragen] s'élever (à)
    7 [weersgesteldheid] faire
    8 [leeftijd] avoir
    ♦voorbeelden:
    1   〈 bijbel〉 God zei: ‘daar zij licht’. En daar was licht • Dieu dit: ‘que la lumière soit’. Et la lumière fut
         er zijn mensen die … • il y a des gens qui …
         dat zijn mijn ouders • 〈 ook〉 voici mes parents
         bang zijn • avoir peur
         daar is niets van waar • il n'y a pas un mot de vrai là-dedans
         dat is te doen • c'est faisable
         hij is geprezen (geworden) • il a été approuvé
         dat kan wel (zo) zijn • c'est bien possible
         dat boek is overal te krijgen • ce livre se trouve partout
         hij mag er zijn • 〈m.b.t. optreden〉 il en impose; 〈m.b.t. postuur〉 il se porte bien
         hij is uitgegaan • il est sorti
         het is maar dat je het weet • à titre d'information
         het is laat • il est tard
         het is avond • c'est le soir
         het was op een woensdag • c'était un mercredi
         het is woensdag vandaag • nous sommes mercredi
         zij het • cependant
         dat is 'm • c'est lui
         wat is er? • qu'est-ce qu'il y a?
         〈bijv. in café〉 wat zal het zijn? • et pour Monsieur, Madame?
         er was eens een koning … • il était une fois un roi …
         hoe was dat ook weer? • comment était-ce encore?
         het zijn • l'être 〈 〈m.〉〉
         als het ware • pour ainsi dire
         als ik jou was, zou ik … • (si j'étais) à ta place, je …
         zij het dat … • bien que …,
         het is of ik hem meer gezien heb • il me semble que je l'ai déjà vu
         ben ik? • c'est à moi?
         〈 spreekwoord〉 wat niet is, kan nog komen • il ne faut jurer de rien
    2   hoe ver ben je? • où en es-tu?
         waar is hij nu toch? • mais où est-il (donc)?
    3   het kan zijn dat … • il se peut que 〈+ aanvoegende wijs〉
         er was vroeger iets tussen die twee • il s'est passé qc. entre eux autrefois
         het zij zo • soit
    4   van wie is dat potlood? • à qui est ce crayon?
         van welke auteur is dat boek? • de quel auteur est ce livre?
    6   dat is dan ƒ 8,- • cela fait donc 8 florins
    7   het is mooi weer • il fait beau
    8   hij is 20 • il a 20 ans
    ¶   zij is op de fiets • elle est à bicyclette
         wij zijn met de trein • nous sommes venus en train
    ————————
    zijn2
    1 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses
    2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne
    ♦voorbeelden:
    1   vader zijn hoed • le chapeau de papa
         te zijner tijd • en temps utile
    2   ieder het zijne geven • donner à chacun son dû
         〈 spreekwoord〉 elk het zijne • à chacun son dû
    ¶   hij heeft het zijne gedaan • il a fait sa part
         het zijne ervan zeggen • donner son avis
         hij wilde er het zijne van weten • il voulut en avoir le coeur net

    Deens-Russisch woordenboek > zijn

  • 4 oog

    1 [algemeen] 〈 ook figuurlijk〉 oeil 〈m.; meervoud: yeux〉
    2 [blik; gezichtskring, ook figuurlijk] (coup <m.> d')oeil⇒ regard 〈m.〉
    3 [sport en spel] point 〈m.〉
    ♦voorbeelden:
    1   de ogen van aardappels • les yeux des pommes de terre
         het oog van de naald • le chas de l'aiguille
         met andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeil
         een blauw oog • un oeil au beurre noir
         iemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.
         (niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nu
         het boze oog • le mauvais oeil
         bruine ogen hebben • avoir les yeux marron
         dat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierres
         〈 figuurlijk〉 met eigen ogen zien • voir de ses propres yeux
         een glazen oog • un oeil de verre
         grote ogen opzetten • ouvrir de grands yeux
         zijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventre
         iets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeil
         een lui oog • un oeil paresseux
         een open oog voor iets hebben • être sensible à qc.
         geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeil
         zijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeil
         zijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeux
         ogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la tête
         oog hebben voor • avoir l'oeil pour
         zijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa poche
         alleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pour
         zij maakt haar ogen op • elle se fait les yeux
         iemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.
         de ogen openhouden • garder les yeux ouverts
         zich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de honte
         haar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairs
         de ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel
         〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.
         zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)
         iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.
         iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envie
         iemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe
         〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.
         het oog wil ook wat • ± le plaisir des yeux compte aussi
         door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.
         door het oog van de naald kruipen • l'échapper belle
         oog in oog staan met • se trouver nez à nez avec
         heb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?
         iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en face
         met de ogen spreken • avoir des yeux expressifs
         met de ogen knipperen • cligner des yeux
         iemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeux
         een gesprek onder vier ogen • un tête-à-tête
         uit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vive
         voor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)
         groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertige
         het schemert mij voor de ogen • j'ai la vue trouble
         zijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.
         zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)
         zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil
         〈 figuurlijk〉 ogen op steeltjes hebben • faire des yeux comme des soucoupes
         〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent
    2   met een half oog iets zien • entrevoir qc.
         schele, scheve ogen maken, geven • faire des jaloux
         iemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.
         het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.
         〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.
         zover het oog reikt • à perte de vue
         〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.
         het oog treffen • frapper les yeux
         aan het oog ontsnappen • se dérober à la vue
         iets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vue
         in het oog houden • 〈 gadeslaan〉 tenir à l'oeil; 〈 niet vergeten〉 ne pas perdre de vue
         in het oog krijgen • 〈 opmerken〉 apercevoir; 〈 begrijpen〉 comprendre
         in het oog lopen • se faire remarquer
         in het oog lopend, vallend • manifeste
         in het oog springen, vallen • sauter aux yeux
         met de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeux
         iets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en face
         de dood onder ogen zien • envisager la mort
         onder iemands ogen komen • se présenter devant qn.
         iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-même
         iets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeux
         iemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.
         op het oog • à première vue
         zo op het oog • à vue d'oeil
         iemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vue
         uit het oog raken • disparaître (aux yeux)
         iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue
         (ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!
         iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.
         〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit
         〈 figuurlijk〉 een doel voor ogen houden • poursuivre un but
         〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.
         〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeur
         〈 spreekwoord〉 het oog van de meester maakt het paard vet • l'oeil du maître engraisse le cheval
    3   〈 figuurlijk〉 hoge ogen gooien • être bien placé (pour)
         hij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six
    ¶   in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeur
         met het oog op • en vue de
         met het oog hierop • à cet effet
         iemand naar de ogen zien • ramper devant qn.

    Deens-Russisch woordenboek > oog

  • 5 teneo

    tĕnĕo, ēre, tĕnŭi, tentum    - parf. arch. tĕtĭni, Diom. 366, 23; 372, 18; subj. tĕtĭnĕrim, tĕtĭnĕrit, Pac. Tr. 172; Acc. Tr. 39; inf. parf. tĕnisse, Pac. Tr. 226; fut. ant. tĕtĭnĕro, P. Fest. 252, 9 -- parf. tĕnīvi, Charis. 248, 2. - tr. - [st1]1 [-] tenir.    - tenere aliquid in manu (tenere aliquid manu), Cic. Cael. 63; Div. 1, 46: tenir qqch dans sa main.    - radicem ore tenere, Cic. Div. 2,141: tenir une racine dans sa gueule.    - manu tenere aliquid, Cic. Off 3, 68: **tenir de la main qqch** = toucher de la main, connaître de façon évidente, palpable.    - cf. Cic. Clu. 20.    - res manibus tenetur, Cic. Sest. 69: le succès est assuré. [st1]2 [-] tenir, diriger; atteindre.    - secundissimo vento cursum tenere, Cic. Nat. 3, 83: fournir, accomplir sa course avec un vent très favorable.    - cf. Caes. BG. 4, 26, 5 ; 5, 8, 2.    - quo tenetis iter? Virg. En. 1, 370: où dirigez-vous vos pas?    - montes petebant et pauci tenuere, Liv. 1, 37, 4: ils cherchaient à gagner les montagnes et bien peu les atteignirent.    - cf. Liv. 30, 25, 11; 36, 21 1; 37, 16, 4, etc.    - portum tenuit, Tac. Agr. 38: [la flotte] arriva dans le port.    - cf. Tac. H. 2, 9. [st1]3 [-] tenir dans son esprit, comprendre; savoir, posséder (une science...)    - reconditos alicujus sensus tenere, Cic. Sest. 22: comprendre les sentiments secrets de qqn.    - nunc teneo, nunc scio quid hoc sit negoti, Plaut. Cap. 697: maintenant je comprends, maintenant je sais de quoi il s'agit.    - et bene et male facere tenet, Plaut.: il sait également faire le bien et le mal.    - omnia illa, quae et saepe audistis et tenetis animis, Cic.: tous les faits dont on vous a souvent entretenus, et que vous vous rappelez.    - tenes quid dicam? Ter.: sais-tu ce que je dis?    - tu, quibus capiatur Caesar, tenes, Cic.: tu sais ce qui séduit César.    - quae a Romanis auguribus ignorantur, a Cilicibus tenentur, Cic.: les augures de Cilicie savent ce qu'ignorent ceux de Rome. [st1]4 [-] venir à bout, réussir, obtenir (avec ut et ne, comme obtineo).    - tenere ut: obtenir que.    - tenuere patres, ut Fabius consul crearetur, Liv. 2, 42, 2: les sénateurs obtinrent que Fabius fût élu consul.    - tenere ne: obtenir que... ne... pas.    - plebs tenuit ne consules in proximum annum crearentur, Liv. 4, 30, 16: la plèbe obtint qu'on n'élût pas de consuls l'année suivante.    - cf. Liv. 24, 19, 7. [st1]5 [-] tenir, occuper, habiter; tenir en son pouvoir, posséder (le coeur, la pensée de qqn).    - summam imperii tenere, Caes. BG 3, 22: tenir le commandement suprême.    - tenere locum oratoris, Cic. Br. 137: tenir le rang d'orateur.    - totam rem publicam tenere, Cic. Mur. 83: tenir entre ses mains tout le salut de l'état.    - cornu tenere, Nep. Pel. 4, 3: commander une aile.    - multa hereditatibus tenebantur, Cic. Off. 2, 81: beaucoup de propriétés étaient occupées par héritage.    - cum rem publicam opes paucorum, non virtutes tenere coeperunt, Cic. Rep. 1, 51: quand la puissance d'un petit nombre et non pas ses vertus a commencé d'occuper la direction de l'état.    - tenere colles praesidiis, Caes. BC. 3, 43: occuper les collines par des postes.    - legio locum non tenuit atque in proximum collem se recepit, Caes. BC, 1, 44: la légion ne put garder sa position et se replia sur la colline toute proche.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs occupent tout ce qu'a dédaigné le feu.    - ego nec tumultum nec mori per vim metuam tenente Caesare terras, Hor. O. 3: je ne craindrai ni la guerre civile ni la mort violente tant que César possédera le monde.    - quam ab dispari tenebantur (tecta) ! Cic. Phil. 2, 104, combien différent était l'occupant (de cette demeure)!    - locum tenere, Cic. Clu. 128: garder son poste.    - dum me Galatea tenebat, Virg. B. 1, 31: tandis que Galatée possédait mon coeur.    - cf. Tib. 1, 6, 35; 2, 6, 52.    - magna me spes tenet, Cic. Tusc. 1, 97: un grand espoir occupe ma pensée.    - de triumpho nulla me cupiditas umquam tenuit, Cic. Att. 7, 2, 6: quant au triomphe, aucun désir ne s'est jamais emparé de moi.    - cf. Cic. Att. 1, 11, 3.    - alicujus rei desiderio teneri, Cic. CM 33: être pris du regret de qqch (de ne pas avoir qqch).    - cf. Cic. Ac. 1, 4. [st1]6 [-] garder, observer; garder (dans sa mémoire), se souvenir.    - consuetudinem, morem, ordinem, Cic. Phil. 1, 27; Off. 3, 44 ; Phil. 5, 35: garder une habitude, une coutume, observer un ordre établi.    - foedus tenere, Cic. Balb. 34: observer un traité.    - civium jura tenere, Cic. Cat. 1, 28, garder les droits du citoyen (ses droits de citoyen).    - suas leges tenere, Cic. Verr. pr. 13: garder ses lois.    - memoriā tenere, Cic. Cat. 3, 19: garder dans sa mémoire, se souvenir.    - avec prop. inf. cf. Cic. Cat. 3, 19; Tusc. 1, 107.    - s.-ent memoriā: dicta tenere, Hor. P. 336: retenir ce qui a été dit.    - cf. Hor. S. 2, 4, 8; Quint. 11, 2, 50. [st1]7 [-] tenir en soi, embrasser, contenir.    - haec magnos formula reges tenet, Hor. S. 2, 3, 46: cette définition s'applique aux plus grands rois.    - surtout au passif: teneri: être compris dans, être fondé sur.    - genus officiorum, quod tenetur hominum societate, Cic. Off. 1, 160: genre de devoirs qui tient à la société humaine.    - quae (causae) familiaritate et consuetudine tenentur, Cic. Fam. 13, 29, 1: motifs qui sont fondés sur une liaison intime et habituelle.    - homines deorum agnatione tenentur, Cic. Leg. 1: les hommes sont compris dans la famille des dieux. [st1]8 [-] maintenir, soutenir, conserver.    - admodum tenenda sunt sua cuique Cic. Off 1, 110: chacun doit maintenir fermement sa personnalité.    - castris se tenere, Caes. BG. 1, 40, 8: se tenir dans son camp.    - cf. Caes. BG. 3, 17; Liv. 2, 45, 2 ; 3, 26, 3.    - se tenere domi a conventu remotum, Nep. Dion 9, 1: rester chez soi en s'isolant de la foule.    - imperium populi Romani illius opera tenebatur, Cic. Mur. 58, la domination du peuple romain était maintenue grâce à lui.    - cf. Cic. Off. 2, 26; Nat. 2, 134.    - bestia hoc calore tenentur Cic. Nat. 2, 31: les bêtes subsistent grâce à cette chaleur. [st1]9 [-] tenir à, s'attacher à (en parl. d'une idée).    - hoc teneo, hic haereo, Cic. Verr. 5, 166: voilà où je m'en tiens, voilà où je m'attache.    - cf. Cic. Verr. 5, 165 ; Ac. 2, 71; Fin. 3, 44.    - hoc tenebo + prop. inf. Cic. Fin. 1, 35: je me tiendrai à cette idée que.    - cf. Cic. Par. 14.    - avec ut: teneamus, ut censeamus... Cic. Tusc. 1, 100: tenons-nous à croire que.    - demus hoc sana Bruto ut..., nos tamen teneamus ut... Cic. Tusc. 5, 34: faisons, je le veux bien, cette concession à Brutus que..., mais nous, maintenons fermement notre opinion que...    - avec ne: haec duo tenere in amicitia, primum ne quid sit... Cic. Lael. 65: maintenir solidement ces deux principes en amitié, d'abord qu'il n'y ait rien... [st1]10 [-] tenir, retenir, captiver.    - me omni tuo sermone tenuisti, Cic. Br. 232: tu m'as captivé par tout ce que tu as dit.    - aures tenere, Cic. Br. 193: captiver les oreilles.    - pompā, ludis teneri, Cic. Fin. 5, 48: être captivé par les cortèges, par les jeux.    - cum is qui audit ab oratore jam obsessus est ac tenetur, Cic. Or. 210: quand l'auditeur est déjà investi par l'orateur et à sa discrétion. [st1]11 [-] astreindre, lier.    - ut populum teneant (eae leges), Cic. Phil. 5, 10: pour que (ces lois) obligent le peuple.    - cf. Cic. Phil. 11, 11; Liv. 8, 12, 14.    - interdicto non teneri, Cic. Caec. 41: ne pas être astreint par l'ordonnance.    - promisso teneri, Cic. Att. 12, 18, 1: être lié par une promesse.    - cf. Cic. Q. 2, 3, 5; Liv. 24, 29, 11. [st1]12 [-] au passif: teneri, être pris = n'avoir point d'échappatoire, ne pouvoir nier.    - in aliqua re manifesto teneri, Cic. Verr. pr. 2; 2, 99; ou in manifesta re teneri, Cic. Verr. 2, 144, etc.: être pris manifestement dans tel ou tel délit = être convaincu de tel ou tel délit.    - avec gén. ejusdem cupiditatis teneri, Cic. Leg. 3, 31: être convaincu de la même passion.    - caedis teneri, Quint. 5, 14, 11: être convaincu d'un meurtre.    - cf. Tac. An. 11, 7.    - non solum argumentis, sed etiam certis testibus istius audacia tenebatur, Cic. Verr. 5, 101: son impudence était démontrée au moyen non seulement d'arguments, mais encore de témoins précis. [st1]13 [-] retenir, arrêter, retarder; retenir, empêcher.    - aliquem tenere, Cic. Att. 11, 3, 1: retenir qqn (l'empêcher de partir).    - cf. Fam. 16, 19.    - Corcyrae tenebamur, Cic. Fam. 16, 7: nous sommes retenus à Corcyre.    - senatus lectionem tenere, Liv. 27, 11, 9: retarder la liste des sénateurs.    - non tenebo te pluribus, Cic. Fam. 11, 16, 3: je ne te tiendrai pas plus longtemps, je ne t'en dirai pas plus long.    - cf. Cic. Verr. 1, 34.    - vix a te videor posse tenere manus, Ov. Am. 1, 4, 10: c'est à peine, je crois, si je pourrai empêcher mes mains de te toucher!    - naves tenebantur, quominus... Caes. BG. 4, 22, 4: les navires étaient retenus et empêchés de...    - metu legum teneri, Cic. Verr. 4, 75: être retenu par la crainte des lois.    - risum, somnum vix tenere, Cic. Br. 293; 278: avoir peine à s'empêcher de rire, de dormir.    - iracundiam tenere, Cic. Par. 33: retenir son penchant à la colère.    - se tenere, Cic. Fin. 2, 21: se retenir.    - se non tenere, quia... Cic. Ac. 2, 12: ne pas se retenir de...    - cf. Cic. Att. 15, 14, 2 ; Phil. 13, 46.    - se tenere ab accusando, Cic. Q. 3, 2 2: se retenir d'accuser. - intr. - [st1]1 [-] tenir, occuper un lieu, se tenir.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs sont partout où n'est pas la flamme.    - cf. Liv. 3, 62, 7 ; 32, 5, 12. [st1]2 [-] tenir une route, une direction, se diriger, se porter à un endroit.    - Liv. 1, 1, 4 ; 21, 49, 2 ; 31, 45, 14. [st1]3 [-] subsister, se maintenir, durer.    - imber per noctem totam tenuit, Liv. 23, 44, 6: la pluie dura toute la nuit.    - cf. Liv. 2, 3, 5 ; 3, 47, 6 ; 24, 47, 15, etc.    - tenet fama + prop. inf. Liv. 1, 4, 6: on rapporte que... (mais fama tenuit, Liv. 23, 12, 2: la tradition a prévalu que...).
    * * *
    tĕnĕo, ēre, tĕnŭi, tentum    - parf. arch. tĕtĭni, Diom. 366, 23; 372, 18; subj. tĕtĭnĕrim, tĕtĭnĕrit, Pac. Tr. 172; Acc. Tr. 39; inf. parf. tĕnisse, Pac. Tr. 226; fut. ant. tĕtĭnĕro, P. Fest. 252, 9 -- parf. tĕnīvi, Charis. 248, 2. - tr. - [st1]1 [-] tenir.    - tenere aliquid in manu (tenere aliquid manu), Cic. Cael. 63; Div. 1, 46: tenir qqch dans sa main.    - radicem ore tenere, Cic. Div. 2,141: tenir une racine dans sa gueule.    - manu tenere aliquid, Cic. Off 3, 68: **tenir de la main qqch** = toucher de la main, connaître de façon évidente, palpable.    - cf. Cic. Clu. 20.    - res manibus tenetur, Cic. Sest. 69: le succès est assuré. [st1]2 [-] tenir, diriger; atteindre.    - secundissimo vento cursum tenere, Cic. Nat. 3, 83: fournir, accomplir sa course avec un vent très favorable.    - cf. Caes. BG. 4, 26, 5 ; 5, 8, 2.    - quo tenetis iter? Virg. En. 1, 370: où dirigez-vous vos pas?    - montes petebant et pauci tenuere, Liv. 1, 37, 4: ils cherchaient à gagner les montagnes et bien peu les atteignirent.    - cf. Liv. 30, 25, 11; 36, 21 1; 37, 16, 4, etc.    - portum tenuit, Tac. Agr. 38: [la flotte] arriva dans le port.    - cf. Tac. H. 2, 9. [st1]3 [-] tenir dans son esprit, comprendre; savoir, posséder (une science...)    - reconditos alicujus sensus tenere, Cic. Sest. 22: comprendre les sentiments secrets de qqn.    - nunc teneo, nunc scio quid hoc sit negoti, Plaut. Cap. 697: maintenant je comprends, maintenant je sais de quoi il s'agit.    - et bene et male facere tenet, Plaut.: il sait également faire le bien et le mal.    - omnia illa, quae et saepe audistis et tenetis animis, Cic.: tous les faits dont on vous a souvent entretenus, et que vous vous rappelez.    - tenes quid dicam? Ter.: sais-tu ce que je dis?    - tu, quibus capiatur Caesar, tenes, Cic.: tu sais ce qui séduit César.    - quae a Romanis auguribus ignorantur, a Cilicibus tenentur, Cic.: les augures de Cilicie savent ce qu'ignorent ceux de Rome. [st1]4 [-] venir à bout, réussir, obtenir (avec ut et ne, comme obtineo).    - tenere ut: obtenir que.    - tenuere patres, ut Fabius consul crearetur, Liv. 2, 42, 2: les sénateurs obtinrent que Fabius fût élu consul.    - tenere ne: obtenir que... ne... pas.    - plebs tenuit ne consules in proximum annum crearentur, Liv. 4, 30, 16: la plèbe obtint qu'on n'élût pas de consuls l'année suivante.    - cf. Liv. 24, 19, 7. [st1]5 [-] tenir, occuper, habiter; tenir en son pouvoir, posséder (le coeur, la pensée de qqn).    - summam imperii tenere, Caes. BG 3, 22: tenir le commandement suprême.    - tenere locum oratoris, Cic. Br. 137: tenir le rang d'orateur.    - totam rem publicam tenere, Cic. Mur. 83: tenir entre ses mains tout le salut de l'état.    - cornu tenere, Nep. Pel. 4, 3: commander une aile.    - multa hereditatibus tenebantur, Cic. Off. 2, 81: beaucoup de propriétés étaient occupées par héritage.    - cum rem publicam opes paucorum, non virtutes tenere coeperunt, Cic. Rep. 1, 51: quand la puissance d'un petit nombre et non pas ses vertus a commencé d'occuper la direction de l'état.    - tenere colles praesidiis, Caes. BC. 3, 43: occuper les collines par des postes.    - legio locum non tenuit atque in proximum collem se recepit, Caes. BC, 1, 44: la légion ne put garder sa position et se replia sur la colline toute proche.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs occupent tout ce qu'a dédaigné le feu.    - ego nec tumultum nec mori per vim metuam tenente Caesare terras, Hor. O. 3: je ne craindrai ni la guerre civile ni la mort violente tant que César possédera le monde.    - quam ab dispari tenebantur (tecta) ! Cic. Phil. 2, 104, combien différent était l'occupant (de cette demeure)!    - locum tenere, Cic. Clu. 128: garder son poste.    - dum me Galatea tenebat, Virg. B. 1, 31: tandis que Galatée possédait mon coeur.    - cf. Tib. 1, 6, 35; 2, 6, 52.    - magna me spes tenet, Cic. Tusc. 1, 97: un grand espoir occupe ma pensée.    - de triumpho nulla me cupiditas umquam tenuit, Cic. Att. 7, 2, 6: quant au triomphe, aucun désir ne s'est jamais emparé de moi.    - cf. Cic. Att. 1, 11, 3.    - alicujus rei desiderio teneri, Cic. CM 33: être pris du regret de qqch (de ne pas avoir qqch).    - cf. Cic. Ac. 1, 4. [st1]6 [-] garder, observer; garder (dans sa mémoire), se souvenir.    - consuetudinem, morem, ordinem, Cic. Phil. 1, 27; Off. 3, 44 ; Phil. 5, 35: garder une habitude, une coutume, observer un ordre établi.    - foedus tenere, Cic. Balb. 34: observer un traité.    - civium jura tenere, Cic. Cat. 1, 28, garder les droits du citoyen (ses droits de citoyen).    - suas leges tenere, Cic. Verr. pr. 13: garder ses lois.    - memoriā tenere, Cic. Cat. 3, 19: garder dans sa mémoire, se souvenir.    - avec prop. inf. cf. Cic. Cat. 3, 19; Tusc. 1, 107.    - s.-ent memoriā: dicta tenere, Hor. P. 336: retenir ce qui a été dit.    - cf. Hor. S. 2, 4, 8; Quint. 11, 2, 50. [st1]7 [-] tenir en soi, embrasser, contenir.    - haec magnos formula reges tenet, Hor. S. 2, 3, 46: cette définition s'applique aux plus grands rois.    - surtout au passif: teneri: être compris dans, être fondé sur.    - genus officiorum, quod tenetur hominum societate, Cic. Off. 1, 160: genre de devoirs qui tient à la société humaine.    - quae (causae) familiaritate et consuetudine tenentur, Cic. Fam. 13, 29, 1: motifs qui sont fondés sur une liaison intime et habituelle.    - homines deorum agnatione tenentur, Cic. Leg. 1: les hommes sont compris dans la famille des dieux. [st1]8 [-] maintenir, soutenir, conserver.    - admodum tenenda sunt sua cuique Cic. Off 1, 110: chacun doit maintenir fermement sa personnalité.    - castris se tenere, Caes. BG. 1, 40, 8: se tenir dans son camp.    - cf. Caes. BG. 3, 17; Liv. 2, 45, 2 ; 3, 26, 3.    - se tenere domi a conventu remotum, Nep. Dion 9, 1: rester chez soi en s'isolant de la foule.    - imperium populi Romani illius opera tenebatur, Cic. Mur. 58, la domination du peuple romain était maintenue grâce à lui.    - cf. Cic. Off. 2, 26; Nat. 2, 134.    - bestia hoc calore tenentur Cic. Nat. 2, 31: les bêtes subsistent grâce à cette chaleur. [st1]9 [-] tenir à, s'attacher à (en parl. d'une idée).    - hoc teneo, hic haereo, Cic. Verr. 5, 166: voilà où je m'en tiens, voilà où je m'attache.    - cf. Cic. Verr. 5, 165 ; Ac. 2, 71; Fin. 3, 44.    - hoc tenebo + prop. inf. Cic. Fin. 1, 35: je me tiendrai à cette idée que.    - cf. Cic. Par. 14.    - avec ut: teneamus, ut censeamus... Cic. Tusc. 1, 100: tenons-nous à croire que.    - demus hoc sana Bruto ut..., nos tamen teneamus ut... Cic. Tusc. 5, 34: faisons, je le veux bien, cette concession à Brutus que..., mais nous, maintenons fermement notre opinion que...    - avec ne: haec duo tenere in amicitia, primum ne quid sit... Cic. Lael. 65: maintenir solidement ces deux principes en amitié, d'abord qu'il n'y ait rien... [st1]10 [-] tenir, retenir, captiver.    - me omni tuo sermone tenuisti, Cic. Br. 232: tu m'as captivé par tout ce que tu as dit.    - aures tenere, Cic. Br. 193: captiver les oreilles.    - pompā, ludis teneri, Cic. Fin. 5, 48: être captivé par les cortèges, par les jeux.    - cum is qui audit ab oratore jam obsessus est ac tenetur, Cic. Or. 210: quand l'auditeur est déjà investi par l'orateur et à sa discrétion. [st1]11 [-] astreindre, lier.    - ut populum teneant (eae leges), Cic. Phil. 5, 10: pour que (ces lois) obligent le peuple.    - cf. Cic. Phil. 11, 11; Liv. 8, 12, 14.    - interdicto non teneri, Cic. Caec. 41: ne pas être astreint par l'ordonnance.    - promisso teneri, Cic. Att. 12, 18, 1: être lié par une promesse.    - cf. Cic. Q. 2, 3, 5; Liv. 24, 29, 11. [st1]12 [-] au passif: teneri, être pris = n'avoir point d'échappatoire, ne pouvoir nier.    - in aliqua re manifesto teneri, Cic. Verr. pr. 2; 2, 99; ou in manifesta re teneri, Cic. Verr. 2, 144, etc.: être pris manifestement dans tel ou tel délit = être convaincu de tel ou tel délit.    - avec gén. ejusdem cupiditatis teneri, Cic. Leg. 3, 31: être convaincu de la même passion.    - caedis teneri, Quint. 5, 14, 11: être convaincu d'un meurtre.    - cf. Tac. An. 11, 7.    - non solum argumentis, sed etiam certis testibus istius audacia tenebatur, Cic. Verr. 5, 101: son impudence était démontrée au moyen non seulement d'arguments, mais encore de témoins précis. [st1]13 [-] retenir, arrêter, retarder; retenir, empêcher.    - aliquem tenere, Cic. Att. 11, 3, 1: retenir qqn (l'empêcher de partir).    - cf. Fam. 16, 19.    - Corcyrae tenebamur, Cic. Fam. 16, 7: nous sommes retenus à Corcyre.    - senatus lectionem tenere, Liv. 27, 11, 9: retarder la liste des sénateurs.    - non tenebo te pluribus, Cic. Fam. 11, 16, 3: je ne te tiendrai pas plus longtemps, je ne t'en dirai pas plus long.    - cf. Cic. Verr. 1, 34.    - vix a te videor posse tenere manus, Ov. Am. 1, 4, 10: c'est à peine, je crois, si je pourrai empêcher mes mains de te toucher!    - naves tenebantur, quominus... Caes. BG. 4, 22, 4: les navires étaient retenus et empêchés de...    - metu legum teneri, Cic. Verr. 4, 75: être retenu par la crainte des lois.    - risum, somnum vix tenere, Cic. Br. 293; 278: avoir peine à s'empêcher de rire, de dormir.    - iracundiam tenere, Cic. Par. 33: retenir son penchant à la colère.    - se tenere, Cic. Fin. 2, 21: se retenir.    - se non tenere, quia... Cic. Ac. 2, 12: ne pas se retenir de...    - cf. Cic. Att. 15, 14, 2 ; Phil. 13, 46.    - se tenere ab accusando, Cic. Q. 3, 2 2: se retenir d'accuser. - intr. - [st1]1 [-] tenir, occuper un lieu, se tenir.    - tenent Danai qua deficit ignis, Virg. En. 2, 505: les Grecs sont partout où n'est pas la flamme.    - cf. Liv. 3, 62, 7 ; 32, 5, 12. [st1]2 [-] tenir une route, une direction, se diriger, se porter à un endroit.    - Liv. 1, 1, 4 ; 21, 49, 2 ; 31, 45, 14. [st1]3 [-] subsister, se maintenir, durer.    - imber per noctem totam tenuit, Liv. 23, 44, 6: la pluie dura toute la nuit.    - cf. Liv. 2, 3, 5 ; 3, 47, 6 ; 24, 47, 15, etc.    - tenet fama + prop. inf. Liv. 1, 4, 6: on rapporte que... (mais fama tenuit, Liv. 23, 12, 2: la tradition a prévalu que...).
    * * *
        Teneo, tenes, tenui, tentum, tenere. Virgil. Tenir.
    \
        In sinu tenere aliquem. Ouid. Embrasser.
    \
        Tenet se trans Tiberim in hortis. Plin. iunior. Il se tient et demeure oultre le Tybre.
    \
        Multa haereditatibus, multa emptionibus, multa dotibus tenebantur. Cic. Estoyent tenuz et possedez.
    \
        Tulliam adhuc mecum teneo. Cic. Je retiens avec moy.
    \
        Nisi quid te tenuit. Ci. Si quelque chose ne t'a retenu ou retardé.
    \
        Ventus tenuit nos. Cic. Nous a detenu.
    \
        Hunc Phoenissa tenet Dido. Virgil. Retarge et arreste.
    \
        Ne diutius teneam, pecunia attributa numerata est. Cic. Pour le faire court, A fin que je ne vous tienne point plus long temps.
    \
        Tenere hominem dicitur res aliqua. Plin. iun. Retenir.
    \
        Teneo melius ista, quam meum nomen. Martialis. Il me souvient mieulx de ceci, que de, etc.
    \
        Teneatur modo illud, non inesse in his quicquam tale. Cic. Pourveu qu'on se tienne tousjours asseuré, et qu'on tienne pour certain que, etc.
    \
        Agnatione et gente deorum, siue cognatione teneri. Cic. Estre de leur parenté.
    \
        Eorum qui aliena tenebant, et eorum qui sua amiserant. Cic. Detenoyent.
    \
        Etsi amor me grauiter consuetudoque tenet. Terent. Me meut grandement.
    \
        Amore alicuius magno teneri. Virgil. Fort aimer.
    \
        Angustiis teneri. Cic. Estre detenu en un destroict.
    \
        Animos metu tenere, et acerbitate poenarum. Liu. Contenir et engarder de ne rien faire.
    \
        Animo tenere. Cic. Comprendre en son esprit.
    \
        In armis milites tenuit, si opus foret auxilio. Liu. Il les teint en armes tout prests.
    \
        Attentos tenere, vel attentos animos. Cic. Entretenir tousjours en volunté d'ouir.
    \
        Causam tenere. Sueton. Gaigner sa cause, Obtenir.
    \
        Complexu suo aliquid tenere. Cic. Embrasser.
    \
        Concionibus tenere populum. Cic. Entretenir et gouverner le peuple par frequentes harangues qu'on luy fait.
    \
        Consensum aliquorum tenere. Plin. iunior. Garder et entretenir.
    \
        Consilium alicuius tenere. Plaut. Se souvenir du conseil d'aucun, et faire selon iceluy.
    \
        Consuetudinem suam tenere. Cic. Entretenir sa coustume.
    \
        Tenuit consuetudo, vt praeceptoribus eloquentiae discipuli serius, quam ratio postulat, traderentur. Quintil. La coustume a obtenu, etc.
    \
        Conturbatum tenuit me haec res. Cice. Cela me troubla longuement.
    \
        Crimen alicuius tenere argumento aliquo. Cic. Le convaincre et verifier.
    \
        Cupiditas dimicandi cum Annibale tenet illum. Liu. Il ha grand faim de se combatre contre Annibal.
    \
        Cursum tenere. Cic. Entretenir le cours commencé, Continuer son cours ou sa course.
    \
        Cursum alicuius tenere. Ouid. Empescher et retarder la navigation d'aucun.
    \
        Cursum aliquem tenere, per translationem. Cic. Suyvre son naturel, Suyvre et continuer ce qu'on a entreprins.
    \
        Decorum tenere. Cic. Avoir bonne grace.
    \
        Decus tenere. Cic. Garder honnesteté.
    \
        Delectum rerum tenere. Cic. Garder et observer difference.
    \
        Teneri magno desiderio alicuius. Cic. Fort desirer.
    \
        Dignitatem tenere. Quod et retinere dicitur et obseruare. Cic. L'entretenir, Maintenir, Garder sa dignité en son entier.
    \
        Disciplinam tenere. Cic. Estre scavant, Scavoir une discipline et un art.
    \
        Dolorem tenere. Cic. Retenir sa douleur en soymesme, et ne la monstrer point par dehors, ne se courroucer point.
    \
        Dominatu alterius teneri. Cic. Estre soubz la puissance et seigneurie d'aucun.
    \
        Errore aliquo teneri. Ouid. Errer.
    \
        Tenet fama, quum fluitantem alueum, quo expositi erant pueri, tenuis in sicco aqua destituisset, etc. Liu. Le bruit dure encore, etc.
    \
        Famam et opinionem hominum tenere. Caesar. Garder et entretenir l'estimation qu'on ha de nous.
    \
        Fides eum non tenet, sed merces. Liu. Il ne luy chault pas tant de sa foy et promesse, que de son prouffit.
    \
        Flagitiis teneri. Tacit. Estre attainct ou convaincu de meschancetez.
    \
        Fletus tenere. Ouid. Se garder de plourer.
    \
        Foederibus alienis teneri. Liu. Estre tenu et obligé par les pactions et accords que fait un tiers.
    \
        Fugam alicuius tenere. Lucan. Empescher la fuite.
    \
        Fugam tenere per medios hostes. Virgil. S'enfuir, etc. Se sauver en fuyant, etc.
    \
        Gratiam alicuius tenere. Cic. Avoir credit envers luy, Estre en sa grace.
    \
        Grauitatem tenere. Cic. Tenir gravité.
    \
        Gubernacula Reipub. tenere. Cic. Avoir le gouvernement de la chose publique.
    \
        Haereditatem tenere. Cic. Jouir d'une succession.
    \
        Summam imperii tenere. Caesar. Avoir la souveraineté, ou souveraine puissance.
    \
        Imperio Romano teneri. Cic. Estre subject à l'empire Romain.
    \
        Insaniam tenere. Plaut. Estre insensé.
    \
        Institutum tenere. Cic. Suyvre, Entretenir et garder sa coustume et maniere de faire.
    \
        Hoc interdicto Ebutius non tenetur. Cic. N'est point comprins par cest interdict.
    \
        Iram vel iracundiam tenere. Cic. Contenir, ou retenir son ire, Se garder de courroucer.
    \
        Quo tenetis iter? Virgil. Où tendez vous? Où allez vous?
    \
        Iucunditatem perpetuam vitae tenere. Cic. Estre joyeulx tout le temps de sa vie.
    \
        Iudicia tenere. Cic. Avoir tousjours l'administration de la justice touchant les matieres criminelles.
    \
        Iureiurando teneri. Cic. Estre obligé envers aucun soubz serment presté, de laquelle obligation on n'est point encore acquicté.
    \
        Ius tenere. Plaut. Estre scavant en droict et en loix.
    \
        Ius suum tenere. Cic. Garder son droict.
    \
        Lachrymas tenere. Cicero. Retenir ses larmes, Se garder de plourer.
    \
        Legem aliquam tenere. Terent. Estre subject à la loy.
    \
        Leges eum non tenent. Cic. Il n'est point subject aux loix.
    \
        Si vllam partem libertatis tenebo. Cic. Si j'ay le moins du monde de liberté.
    \
        Locum tenere. Cic. Posseder.
    \
        Locum honestum seruitutis tenere. Cic. Tenir le lieu le plus honorable entre les autres serviteurs.
    \
        Tenuit cum hoc locum quendam. Cic. Il fut son compaignon, et eut quelque bruit et reputation en son temps.
    \
        Tenere locum. Cic. Ne bouger de sa place.
    \
        Tenere locum aliquem. Liu. Y demourer et habiter.
    \
        Teneri ludis, pompa, spectaculis. Cic. Prendre plaisir aux jeux.
    \
        Mare tenere. Cic. Estre maistre sur la mer.
    \
        Septimum iam diem Corcyrae tenebamur. Cicero. Estions detenuz et arrestez.
    \
        Mediocritatem tenere. Cic. Tenir moyen.
    \
        Medium tenere. Cic. Tenir moyen.
    \
        Memoria tenere rem aliquam. Cic. Avoir memoire de quelque chose, Garder la memoire.
    \
        Tenet vos memoria mei. Cic. Vous avez memoire et souvenance de moy.
    \
        Animis ac memoria tenetote. Cic. Souvienne vous en.
    \
        Metu teneri. Liu. Avoir grand paour.
    \
        Mora nulla tenuit vocatos. Ouid. A retenu.
    \
        Morbus tenet eum. Plaut. Il est detenu de maladie, Il est malade.
    \
        Morem tenere. Cic. Garder une coustume.
    \
        Nomen aeternum tenere. Virgil. Garder et retenir, ou avoir.
    \
        Nomen legum tenere. Cic. Retenir le nom de la loy.
    \
        Obsidione teneri. Virgil. Estre assiegé.
    \
        Obstrictum teneri foedere. Cic. Estre obligé par un traicté de paix.
    \
        Occasionem tenere. Cic. Avoir entre ses mains l'occasion qu'on demandoit.
    \
        Occupatum et impeditum tenere. Cic. Empescher et empestrer.
    \
        Tenere aliquem in oculis, auribus, complexu, etc. Cic. Le veoir, L'ouir parler, L'embrasser.
    \
        Odium vestri ordinis tenet eos. Cic. Ils ont en haine vostre ordre.
    \
        In officio tenere aliquos. Caesar. Entretenir en leur debvoir et en la subjection d'un roy, qu'ils ne rebellent point.
    \
        Omnia tenere. Cic. Avoir tout en sa puissance.
    \
        Oppidum septem cohortium praesidio tenebant. Caesar. Ils avoyent dedens la ville garnison de sept, etc. et la tenoyent en leur puissance.
    \
        Ora tenere. Cic. Se taire, Ne dire mot.
    \
        Ora tenere. Virgil. Tenir le visage en un estat sans le remuer.
    \
        Intelligebam sine te non esse nobis illas partes tenendas propter Antonium. Cic. Que je ne debvoye pas tenir ce chemin là, ou aller par ce costé là.
    \
        Percepta et comprehensa tenere. Cic. Entendre.
    \
        Quam personam teneant, non intelligunt. Cic. Ils ne scavent encore de quel mestier et profession ils sont.
    \
        Planta tenet. Columel. Tient et a prins racine.
    \
        Poena aliqua teneri. Cic. Avoir forfaict contre quelque loy imposant peine.
    \
        Portum tenere. Liu. Estre à port et arrivé.
    \
        Principatum tenere. Cic. Estre le principal.
    \
        Principatum sententiae tenere. Cic. Opiner le premier, Dire son opinion en premier lieu.
    \
        Promissum tenere. Cic. Tenir sa promesse.
    \
        Propositum tenere. Caes. Venir au dessus de ses atteintes, Parvenir à ses intentions, Faire ce qu'on avoit proposé de faire.
    \
        Prouinciam tenere. Cic. Avoir le gouvernement d'une province.
    \
        Rationem iuris aequabilem tenere. Cic. Garder un droict equitable à un chascun.
    \
        Religione teneri. Cic. N'oser faire quelque chose au moyen du serment ou autre empeschement concernant la conscience.
    \
        Rem oculis, non coniectura tenere. Cic. Scavoir quelque chose par l'avoir veue, Averer une chose par inspection.
    \
        Ab improbis et perditis ciuibus Resp. tenetur. Cicero. Les meschants sont maistres de la chose publique.
    \
        Risum tenere. Cic. Se garder de rire.
    \
        Rura tenere. Ouid. Estre és champs.
    \
        Se intra silentium tenere. Plin. iunior. Se taire.
    \
        Se in silentio tenere. Plin. iunior. Ne dire mot.
    \
        Se in equestri ordine tenere. Plin. iunior. S'y tenir et demourer sans monter plus hault.
    \
        Se improbis artibus tenere. Plaut. S'entretenir.
    \
        Sese castris tenere. Caesar. Ne bouger de son fort.
    \
        Se domo tenere. Cic. Ne bouger de la maison.
    \
        Se domesticis finibus tenere. Cic. Se contenter de, etc.
    \
        Se suis finibus tenere. Cic. Se tenir à ce qu'on ha, et se contenter.
    \
        Se loco tenere. Liu. Ne bouger de sa place.
    \
        Tenere se intra grauitatem. Plin. iunior. Se contenir en sa gravité, Garder sa gravité.
    \
        Hoc loco tenere se Triarius non potuit, Obsecro, inquit, etc. Cic. Ne se peult contenir et taire.
    \
        Teneo ab accusando vix me hercule. Cic. A grand peine me puis je tenir que je, etc.
    \
        Tenuit sententia altera. Plin. iunior. A esté receue, A obtenu.
    \
        Sententiam aliquam tenere. Cicero. Tenir quelque opinion.
    \
        Sermone suo tenere aliquem. Cic. Entretenir sans l'ennuyer.
    \
        Silentium inde aliquandiu tenuit. Liu. On se teut, Il y eut longue silence.
    \
        Silentium tenet populus. Liu. Il se taist, Il tient silence.
    \
        Sitis tenet hiantes. Lucret. Nous avons grand soif, ou desir.
    \
        Somnum tenere. Cic. Se garder de dormir.
    \
        Spem tenere. Plaut. Avoir esperance.
    \
        Magna me spes tenet, si ea quae, etc. Cic. J'ay grande esperance.
    \
        Studia agri colendi tenere. Cic. Maintenir tousjours et entretenir, Poursuyvre tousjours le train d'agriculture.
    \
        Teneri studio alicuius rei. Cic. Prendre plaisir à quelque chose.
    \
        Teneri iisdem studiis. Cic. Avoir aussi grande affection d'une chose, qu'à une autre.
    \
        Summum me eorum studium tenet, sicut odium iam caeterarum rerum. Cic. J'ay grand desir de les veoir.
    \
        Suum tenere. Cic. Garder le sien.
    \
        Temperamentum tenere. Plin. iun. Garder moyen.
    \
        Verecundia teneri. Liu. Estre honteux.
    \
        Vestigia alicuius tenere. Liuius. Le suyvre de pres, et ne perdre point sa trace.
    \
        Viam tenere. Cic. Suyvre la voye et l'exemple.
    \
        Perge tenere istiam viam. Cic. Tenir ce chemin.
    \
        Vocem tenere. Ouid. Se taire.
    \
        Voce tenere ruentem. Lucan. Retarder.
    \
        Voto et promisso teneri. Cic. Estre obligé et astreinct.
    \
        Vrbem aliquam tenere. Cic. La tenir et l'avoir de son parti.
    \
        Tene tibi. Plaut. Prens le pour toy.
    \
        Redi: quo fugis nunc? tene tene. Plaut. Tien tien, vien ca.
    \
        Teneri manifesto. Plaut. Estre surprins, Prins sur le faict, Estre convaincu si apertement, qu'on ne le puisse nier.
    \
        Tenere aliquem manifestum mendacii. Plaut. Surprendre en menterie evidente.
    \
        Teneri de vi. Seneca. Estre coulpable du crime de violence et effort.
    \
        Teneri. Cic. Estre convaincu.
    \
        Scripseram tenuisse Varenum, vt sibi euocare testes liceret. Plin. iun. Que Varenus avoit obtenu et impetré, etc.
    \
        Obducto late tenet omnia limo. Virgil. Couvre.
    \
        Capitolia celsa tenebat. Virgil. Defendoit.
    \
        Aliter leges, aliter philosophi tollunt astutias. Leges, quatenus manu tenere possunt: Philosophi, quatenus ratione et intelligentia. Cic. Selon qu'elles y peuvent mettre ordre, Selon que ceulx qui escrivent les loix peuvent penser et mettre les cas par escript.
    \
        Incendium per duas noctes, ac diem vnum tenuit. Liuius. Dura.
    \
        His causis quae familiaritate et consuetudine tenentur. Cic. Qui sont à cause de la familiarité.
    \
        Tribus rebus animantium vita tenetur, cibo, potione, spiritu. Cic. Est entretenue et conservee.
    \
        Posteaquam vnum, quo tenebamur, amisimus. Cic. Depuis qu'avons perdu ce qui nous maintenoit en estre.
    \
        Tenere. Plaut. Entendre et scavoir.
    \
        Tenes quid dicam? Terent. Entens tu ce que je di?

    Dictionarium latinogallicum > teneo

  • 6 in

       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
        Caue ne illi obiectes nunc, in aegritudine Te has emisse. Plaut. Que tu te repens de les avoir acheté, ou Que tu les as acheté à regret et contre ton coeur.
    \
        In aere alieno esse. Cic. Estre endebté.
    \
        Immane est facinus, verum in aetate vtile et conducibile. Plaut. En temps et lieu, Aucunesfois.
    \
        In aeuo nostro. Plin. De nostre temps.
    \
        In_aeternum. Plin. iunior. Eternellement, A jamais.
    \
        In agendo. Terent. En jouant la farce.
    \
        In apparando consumunt diem. Terent. A appareiller.
    \
        In alio facere. Gell. Quae ita acerbitas est, si idem fiat in te, quod tute in alio feceris? A un autre.
    \
        Inuadere in aliquem. Tacit. Assaillir aucun.
    \
        In aliquo referam gratiam. Plaut. En quelque autre chose.
    \
        In ambiguo esse. Plaut. Estre en doubte.
    \
        In amicitiam et in amicitia alicuius esse. Cic. Estre son ami.
    \
        In animis nostris et iudiciis es. Plin. iun. Tu as gaigné nostre coeur.
    \
        In animo est. Liu. J'ay fantasie et vouloir de, etc.
    \
        Designati Consules in eum annum fuerant. Liu. Pour ceste annee.
    \
        Magistratibus in annum creatis. Liu. Pour un an.
    \
        Inducias in triginta annos impetrarunt. Liu. Pour trente ans.
    \
        Sestertia centena in annum accepit. Suet. Pour une annee.
    \
        In annos singulos. Liu. Quae bina milia aeris in annos singulos penderent. Par chascun an.
    \
        In ante diem XV. Cal. distulit. Cic. Jusques au quinzieme jour des Calendes.
    \
        In apertum proferre aliquod opus. Cic. Publier.
    \
        Vti re aliqua in argumentum. Quint. Pour argument et preuve.
    \
        In armis erant. Liu. Ils estoyent en armes, En champ de bataille.
    \
        In articulo ipso temporis. Cic. Sur le point du temps.
    \
        In assem. Columel. En tout, Toutes sommes assemblees.
    \
        In aurem dicere. Plin. En l'oreille.
    \
        Neminem docere, in authoritatem scientiae est. Plin. Donne reputation d'estre scavant.
    \
        Sentio, nisi in bonis, amicitiam esse non posse. Cic. Entre les gens de bien.
    \
        Cui praeter honestum nihil est in bonis. Cic. Il n'estime nul autre bien qu'honnesteté.
    \
        In breui. Quintil. En brief, Briefvement.
    \
        Ire in caedes. Tacit. Aller faire meurtres.
    \
        In caelo esse. Cic. Estre le plus heureux du monde.
    \
        Sextantibus collatis in capita. Liu. Pour homme.
    \
        Dare aliquid in casum. Tacit. Mettre en hazard, Mettre à l'adventure, Adventurer, Hazarder.
    \
        In cibo et vino. Cic. En mangeant et beuvant.
    \
        Olera ferre in coenam seni. Terent. Pour le soupper.
    \
        In coenas singulas. Gell. Pour chascun soupper.
    \
        In cogitando. Plaut. Multum in cogitando dolorem indipiscor. D'y penser, ou en y pensant.
    \
        In cognoscendo tute ipse aderis Chaerea. Terent. Quand ce viendra à la recongnoistre.
    \
        In commune consulere. Terent. Autant pour l'un que pour l'autre.
    \
        In commune consultare. Plin. iunior. Ensemble.
    \
        In commune dicere. Plin. Tout ensemble, En general.
    \
        In commune loqui. Plin. iunior. Parler ensemble, Deviser.
    \
        In commune vocare honores. Liu. Mettre les offices en commun, Constituer en dignité aussi tost le filz d'un privé, que le filz d'un Senateur, Garder equalité en la collation des dignitez sans acception des personnes.
    \
        In conspectum aspice. Plaut. Devant toy, Devant tes yeulx.
    \
        In contrarium. Plin. Au contraire.
    \
        A quo factum sit, in controuersiam venit. Quintil. On est endebat et different.
    \
        In crastinum. Plaut. Demain, Pour demain.
    \
        In culpa inuenire aliquem. Terent. Trouver que c'est sa faulte de quelque chose.
    \
        In culpam dicere. Gell. Pour reproche et blasme.
    \
        In denegando modo quis pudor est paululum. Terent. Quand ce vient à renier la chose.
    \
        In diem istuc Parmeno est fortasse quod minitare. Terent. Tu me menaces de bien loing, Il y a long temps d'ici là.
    \
        In qua die. Terent. En quel jour.
    \
        In diem viuere. Cicero. Au jour la journee, Sans se soulcier du lendemain.
    \
        In diem abiit praesens quod fuerat malum. Terent. Ta punition n'est seulement que differee, Tu n'y pers que l'attente.
    \
        In diem. Ouid. Pour un jour seulement.
    \
        In hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem a me vt caueant ne credant mihi. Plaut. Du jourdhuy, ou desormais.
    \
        Illi heri me vocauerant in hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem. Plaut. Jusques aujourdhuy.
    \
        Confirmarunt Consules se his supplicationibus in hunc annum non vsuros. Caelius ad Ciceronem. De ceste annee.
    \
        In dies. Plaut. De jour en jour, Par chascun jour, Touts les jours.
    \
        Crescente in dies multitudine. Liu. Journellement.
    \
        In dies singulos. Cic. Par chascun jour.
    \
        In his diebus. Plaut. Ces jours ci.
    \
        Fere in diebus paucis quibus haec acta sunt, Chrysis vicina haec moritur. Terent. Peu de temps apres.
    \
        In difficili est casus ille. Scaeuola. Il est difficile.
    \
        In disciplinam tradere puerum. Suet. Bailler pour estre enseigné et endoctriné.
    \
        In diuersum. Plin. Donec in diuersum abducat a nidis. Autre part.
    \
        In diuersum sterni. Colum. Du travers.
    \
        Filiam suam despondit in diuitias maximas. Plaut. A un fort riche compaignon.
    \
        In diuitiis esse. Plaut. Estre riche.
    \
        In domo, pro Domi. Quintil. En la maison.
    \
        In dotem esse, et doti esse, Iulianus. Pour dot.
    \
        In dubio est animus. Terent. En doubte.
    \
        In dubio est vita. Terent. En dangier.
    \
        In dubio fuit vtrum L. Manilius, etc. Liu. On a doubté autresfois si, etc.
    \
        Iam ferme in exitu annus erat. Liu. L'annee estoit ja presque finee.
    \
        Quae in exemplum assumimus. Quintil. Que nous prenons pour preuve et exemple.
    \
        In expedito esse. Quintil. Prest et appareillé.
    \
        Sum in expectatione omnium rerum, quid in Gallia, etc. Plancus ad Ciceronem. J'attens toutes nouvelles de, etc.
    \
        In fabulis esse. Suet. Coena quoque eius secretior in fabulis fuit. On se mocquoit, et en faisoit on des contes, Il en fut moult parlé.
    \
        Quum exitus haud in facili essent. Liu. Ne fussent pas faciles.
    \
        In familiaribus alicuius esse. Cic. Estre du nombre de ses familiers.
    \
        In futurum. Plin. iunior. Pour l'advenir, Pour le temps advenir.
    \
        In genua astat. Plaut. Il est à genoulx, Agenouillé.
    \
        In gloria esse. Plin. Estre prisé et loué.
    \
        In gloriam referre aliquid. Liu. Pour en estre loué et honoré.
    \
        In hoc factum est. Colum. Pour servir à ce, Pour ce.
    \
        Cannensis praedicta clades in haec ferme verba erat. Liu. En telz mots.
    \
        In hoc similis illi. Cic. En ce.
    \
        In hoc sumus sapientes, quod, etc. Cic. En cela sommes, etc.
    \
        In hac parte. Plin. En ce.
    \
        In honore hominum, et in honore famae esse. Plin. iunior. Estre honoré des hommes, et avoir grand bruit.
    \
        In honore mensarum est buteo accipitrum genus. Plin. Est fort estimé en banquets.
    \
        In horam viuere. Cic. Ne se soulcier de son vivre sinon d'heure en autre.
    \
        In hora vna. Plaut. En une heure.
    \
        In horas expectare. Plin. iunior. D'heure en heure.
    \
        In horas, pro Saepissime. Horat. A toute heure, A touts propos, D'heure en heure.
    \
        In istac finem faciat. Terent. Avec ceste là.
    \
        Depicta tabula in imaginem rei. Quintil. A la semblance.
    \
        In immensum. Plin. Sans mesure, Oultre mesure.
    \
        In incertum. Liu. A toutes adventures, A l'adventure.
    \
        Res omnis in incerto sita est. Plaut. Est incertaine.
    \
        In incerto est vtrum, etc. Liu. Il est incertain, On ne scait si, etc.
    \
        In re incipiunda. Terent. Quand ce veint à commencer.
    \
        In infinitum epistolam extendam, si gaudio meo indulgeam. Plin. iunior. Sans fin.
    \
        In ingressu. Plin. iunior. A l'entree.
    \
        In insidiis esse. Terent. Faire le guet, Guetter, Estre aux embusches.
    \
        In integro res est. Cic. La chose est encore en son entier, Il n'y a encore rien faict, On en peult faire ce qu'on veult.
    \
        Quum tibi in integro tota res esset. Cic. Tu n'avois encore rien entamé ne commencé.
    \
        In integrum restitutus. Cic. Remis en son entier.
    \
        In inuidia et in odio esse apud aliquem. Cic. Estre envié et hay.
    \
        In itinere. Terent. Sur le chemin, En allant.
    \
        In itinere est Antonius. Brutus Ciceroni. Il est en chemin.
    \
        In iugerum, In iugera singula. Cic. Pour chascun demi arpent.
    \
        In legem. Senec. Pour loy, Au lieu de loy.
    \
        In loco. Terent. En temps et en lieu.
    \
        In loco fratris amare. Terent. Autant que son frere, que s'il estoit son frere.
    \
        In beneficii loco petere aliquid ab altero. Cic. Le requerir d'un plaisir.
    \
        In loco posita aedilitas. Cic. Baillee à celuy à qui elle appartenoit et qui en estoit digne.
    \
        In locum alterius consulatum petere. Cic. Pour tenir sa place, Au lieu de luy.
    \
        In longum trahere. Plin. Alonger.
    \
        In lucem semper Acerra bibit. Martial. Jusques au jour.
    \
        In manibus est res. Cic. L'affaire est sur le poinct d'estre despesché.
    \
        Quos libros Bruto mittimus, in manibus habent librarii. Cic. Mes escrivains les ont entre les mains, et les escrivent.
    \
        Ecce in manibus vir et praestantissimo ingenio, et flagrantistudio. Cic. Voici ci pres sans aller plus loing.
    \
        Libelli nominum vestrorum consiliique huius in manibus erant omnium. Cic. Il n'y avoit piece qui n'eust le roole de vous autres.
    \
        Non vacat, quia vindemiae in manibus. Plin. iunior. Car nous faisons vendenges.
    \
        Quum tantum belli in manibus esset. Liu. Veu les grands empeschements des guerres qu'ils avoyent sur les bras.
    \
        Quam spem nunc habeat in manibus. Cic. Qu'il ha à ceste heure.
    \
        Victoria in manibus est. Liu. La victoire est en nostre puissance, La victoire est nostre si nous voulons.
    \
        In manu mea est. Cic. Il est en moy et en ma puissance.
    \
        Tibi in manu est ne fiat. Terent. Il est en toy que la chose ne se face.
    \
        Si quidem licebit per illos, quibus est in manu. Plaut. Qui gouvernent l'affaire.
    \
        Agas quod in manu est. Plaut. Fay ce que tu pourras, ou ce que tu as entre mains.
    \
        Quo eueniat, diis in manu est. Plaut. C'est à Dieu d'en faire ce que luy plaira.
    \
        In materiam adhaerescere. Cic. S'attacher au bois.
    \
        In me. Terent. En moy.
    \
        Mater virginis in medio est. Terent. Au milieu, et devant voz yeulx.
    \
        In medium relinquere. Gell. Laisser la chose à disputer aux autres, En laisser penser à un chascun ce qu'il vouldra.
    \
        In memoriam redire et regredi. Plaut. Se souvenir.
    \
        In memoriam sempiternam. Cic. Pour perpetuelle memoire.
    \
        Vnum in mente est mihi nunc, satis vt commode, etc. Plau. J'ay une chose en la fantasie.
    \
        Qui istuc in mente est tibi, mi vir, percontarier? Plaut. Dont te vient la fantasie de, etc.
    \
        Nunc vero mihi in mentem fuit. Plautus. Il m'en souvient orprimes.
    \
        Illud de Rhodio dictum in mentem venit. Terent. Il me souvient, Il me vient en memoire.
    \
        In meridiem spectat. Cato. Il est tourné droict au midi.
    \
        In metu esse. Plaut. Terent. Estre en crainte, Avoir paour.
    \
        In militem, in capita, in naues, et similia. Var. Pour chasque homme de guerre.
    \
        In centum sues, decem verres satis esse putant. Var. Pour chasque cent de truyes.
    \
        In modum seruorum. Tacit. A la facon des serfz.
    \
        Peto a te maiorem in modum. Cic. Tresfort, Le plus fort que je puis.
    \
        In modum peregrinum. Plaut. En estrange facon.
    \
        In seruilem modum lacerati atque extorti. Liu. A la facon de serfz, Comme serfz.
    \
        In modum perpetuum perii. Plaut. A tousjours et à jamais.
    \
        In modum amici. Sueton. A la facon d'un ami, En ami.
    \
        In mora Tribuni erant. Liu. Retardoyent, Empeschoyent.
    \
        In more est. Plin. C'est la coustume.
    \
        In morem. Virgil. Selon la coustume.
    \
        In morte. Plaut. A la mort, Quand il mouroit.
    \
        In multum velociores. Plin. Beaucoup plus, etc.
    \
        In noctes singulas. Plaut. Par chasques nuicts.
    \
        In nominando. Var. En nommant.
    \
        In nouissimis esse. Cic. Estre des derniers et des moins estimez.
    \
        In noxa, vel noxia esse. Terent. Estre coulpable d'aucun cas, En estre attainct et convaincu.
    \
        In numerum ludere. Virgil. Danser de mesure.
    \
        In numerato habere. Quintil. Avoir tout comptant et tout prest.
    \
        In obliquum alios sequi. Liu. De travers, A la traverse.
    \
        In occulto. Plaut. En cachette.
    \
        Secreto et in occulto. Caes. A part, et en lieu privé.
    \
        In oculis exercitus. Cic. En la presence de son ost.
    \
        In oculis habitare. Cic. Ne partir ou bouger de la ville, et se monstrer ou faire veoir touts les jours.
    \
        In odio esse. Cic. Estre hay.
    \
        In odio. Plin. Par despit et haine.
    \
        In opere faciundo. Terent. En faisant la besongne.
    \
        In orbem se tutari. Liu. En rond.
    \
        In orbem. Liu. Par tour.
    \
        Vt vnus fasces haberet, et hoc insigne regium in orbem suam cuiusque vicem per omnes iret. Liu. Chascun sa fois et en son tour, Tour à tour.
    \
        In ordine. Plaut. Par ordre.
    \
        In ordinem reponere. Colum. En ordre.
    \
        In os. Senec. Si in ora parentum filios iugulat. En leur presence, A leur visage.
    \
        In ore est omni populo. Terent. Tout le peuple en bruit, Tout le monde en parle, Tout le monde parle de luy, On ne parle que de luy.
    \
        In pariundo. Terent. En travail d'enfant, En enfantant.
    \
        In parte causae. Plinius iunior. En certain poinct et partie du proces.
    \
        Velut ipse in parte laboris ac periculi fuissem. Liu. Comme si j'eusse porté une partie du faiz.
    \
        Cunctis in partes muneris sui benigne pollicentibus operam. Liu. Chascun en son endroict, Pour sa part, et pour le regard de sa charge.
    \
        In partem dimidiam decoquere. Colum. Jusques à la moitié.
    \
        In vtranque partem. Cic. De costé et d'autre.
    \
        In paucos dies. Liu. Pour quelque peu de temps.
    \
        Vbi vidi, ego me in pedes. Sub. conieci. Terent. Et moy de fuir.
    \
        Hinc me coniicerem protinus in pedes. Terent. Je m'en fuiroye.
    \
        In pedes nasci, Vide NASCOR. Naistre les pieds devant.
    \
        In pedem. Cic. Pour chasque pied.
    \
        In pedes soleas inducere. Cic. Chausser.
    \
        In perendinum. Plaut. Apres demain.
    \
        In perpetuum, contrarium habet In tempus. Terent. A tousjours et à jamais.
    \
        In perpetuum. Cic. Pour jamais.
    \
        In plenum. Plin. En general, Pour en parler en general.
    \
        In portu sum. Cic. A port, En sauveté.
    \
        In posterum. Cic. Doresenavant, D'ici en avant, Ci apres, Le temps advenir.
    \
        In posteritatem. Cic. Au temps advenir.
    \
        In potestate alicuius esse. Cic. En sa puissance et subjection, Se rendre obeissant à luy.
    \
        Tuum esse in potiundo periculum non vis. Terent. Tu ne veuls que la jouissance en soit tienne au danger d'autruy.
    \
        In praesentia. Pour le present. Presentement. Terentius, - ne in praesentia haec hinc abeat.
    \
        Auferre in praesentia. Terent. Presentement et tout à l'heure.
    \
        Si scripturam spreuissem in praesentia. Terent. Tout alors que, etc.
    \
        Debes animaduertere quot in praesentia cohortes contra te habeat. Caesar. Cic. Maintenant, A ceste heure.
    \
        Quum emere vellet in palatio domum, et pecuniam in praesens non haberet. Gell. Alors, A l'heure, Presentement.
    \
        In praesenti Cicero dixit de tempore in quo loquebatur: vt, Haec ad te in praesenti scripsi, vt speres, etc. Maintenant, Presentement.
    \
        In praeteritum. Quintil. Pour le temps passé.
    \
        In pretio esse. Plin. Estre prisé et estimé.
    \
        In primis. Sallust. Principalement, Plus que toute autre chose.
    \
        Omnes cupimus, ego in primis, quamprimum te videre. Cic. Plus que touts les autres.
    \
        In primis rogo te ad hominem ventosissimum Lepidum mittas, etc. Brutus ad Ciceronem. Tout premierement, Devant toutes choses.
    \
        In principibus. Cic. Entre les plus grans, Du nombre des plus grans.
    \
        In principio. Plaut. Iam in principio id mihi placet. Pour le commencement.
    \
        Blande in principio alloqui. Terent. Du commencement.
    \
        In priuato, et In publico, contraria. Liu. En privé et secrettement en sa maison.
    \
        In probro esse. Terent. Estre deshonoré, Estre à deshonneur, Estre honni.
    \
        In procliui est. Terent. Il est facile et aisé.
    \
        Iram in promptu gerere. Plaut. Se courroucer incontinent et tout à coup.
    \
        In promptu causa est. Ouid. La cause est evidente et manifeste.
    \
        Quum illa pateant, in promptuque sint omnibus. Cic. Veu que ces choses sont ouvertes et evidentes à touts.
    \
        In propatulo. Plin. iunior. Devant touts, Publiquement.
    \
        In propatulo aedium. Liu. Devant les maisons, En pleine rue.
    \
        Iam in propinquo certamen erat. Liu. Le combat estoit prest à donner.
    \
        In proximo. Terent. Tout aupres de nous.
    \
        In publico. Plin. Devant touts, Parmi les rues.
    \
        In publicum redigere bona. Liu. Confisquer.
    \
        In punctum. Sueton. Pour chascun poinct.
    \
        In queis sumus. Cic. Entre lesquels nous sommes.
    \
        In querelis mens. Plaut. Pleine de querelles.
    \
        In quinquennio. Cic. En cinq ans.
    \
        Duabus epistolis tuis perdiligenter in eandem rationem scriptis. Cic. Touchant le mesme affaire.
    \
        In reliquum tempus. Cic. Pour le temps advenir.
    \
        In remedio esse. Plin. Servir de remede.
    \
        In rem praesentem venire. Cic. Venir sur les lieux contentieux qui toutesfois se faisoit en autre maniere que celle d'aujourdhuy, Faire veue des lieux, Monstrer au doigt et à l'oeil.
    \
        Non potui te magis in rem praesentem perducere. Pli. iunior. Je ne t'eusse sceu plus clairement donner à entendre la chose.
    \
        In rem praesentem excurrere. Plin. iunior. Aller sur le lieu.
    \
        Ego in re praesenti inuenisse videor, quemadmodum huic periculo occurrerem. Plin. iunior. Moy estant sur le lieu.
    \
        In re praesenti, ex copia piscaria Consulere licebit quid emam. Plaut. Quand je seray là.
    \
        Fui illic in re praesenti. Plaut. Là, En ce lieu là, Quand la chose se faisoit.
    \
        In re praesenti deliberabis et constitues. Traianus ad Plinium. Sur le lieu.
    \
        Omnia quae in re praesenti accidisse credibile est. Quint. Alors, A l'heure, Sur le lieu.
    \
        In re mea est. Plaut. A mon prouffit.
    \
        In re ipsa. Terent. Par experience.
    \
        In eam rem siquid habebo. Plaut. Qui serve à cela, Qui soit afferent et pertinent à la matiere.
    \
        In rem nostram est. Plaut. C'est nostre prouffit.
    \
        Si in rem est vtrique, vt fiant, accersi iube. Terent. Si c'est le prouffit de touts deux.
    \
        In rem ventris. Plaut. Au prouffit du ventre.
    \
        In rem iurare. Vlpian. Jurer ou prester le serment de ce dont est proces simplement, non de son faict seulement, Jurer de la chose dont est question.
    \
        In rem concepta actio, vel scripta. Vlpian. Une action qu'il est permis intenter eu esgard à la chose seulement dont en icelle est question, non à la personne contre laquelle on agit, ou Une action de sa nature personnelle, laquelle à la maniere de reelles, compette contre touts ceulx qui detiennent la chose dont est question.
    \
        In illius respectum, iste populo praesideat. Senec. Pour l'esgard et en faveur de luy, Quand pour le respect des vertus du pere, on constitue le filz en dignité, combien que de soy il ne l'ait merité.
    \
        In ridiculo haberi. Plaut. Estre mocqué.
    \
        In saginam se coniicere. Plaut. Se mettre à gourmander et yvrongner.
    \
        In senecta. Plaut. En vieillesse.
    \
        Qui estis in senioribus. Plaut. Qui estes des plus anciens.
    \
        In sententia eadem esse. Cic. Tenir tousjours son opinion, Estre tousjours d'une opinion, Perseverer en son, etc.
    \
        In serum. Sueton. Jusques sur le soir.
    \
        In singulas ciuitates imposita pecunia. Liu. Sur chascune cité.
    \
        In singulos, HS. quinquagenis millibus dannari mauultis? Cic. Aimez vous mieulx estre condemnez un chascun de vous, etc.
    \
        In solatio est. Plaut. Cela me console.
    \
        In solutum accipere. Senec. Pour payement.
    \
        In solem proferre. Colum. Au soleil.
    \
        In somnis. Plaut. En dormant.
    \
        In speciem. Liu. Par faulx semblant.
    \
        Ducentes paucos in speciem captiuos. Liu. Faisants semblant de mener avec eulx, Pour monstre, Pour faire monstre.
    \
        Tenui vulnere in speciem. Liu. Ce semble à veoir.
    \
        Praeclara classis in speciem. Cic. D'apparence, Ce semble à veoir.
    \
        In spem vniuersae praedae flumen traiiciunt. Liu. En esperance d'avoir tout le pillage et la despouille.
    \
        In spem venire. Cic. Esperer.
    \
        In summa. Plin. iunior. En somme, Somme toute.
    \
        Hoc vix ab Apronio in summo beneficio impetratum est. Cic. Pour tout le plaisir qu'il leur eust peu faire.
    \
        In summum euadere. Liu. Au dessus, Au plus hault.
    \
        In superuacuum. Senec. En vain.
    \
        In suspenso relinquere. Plin. iunior. Laisser en doubte, et en balance, Laisser suspens, et comme entre deux fers.
    \
        In tam breui spatio. Terent. En si peu de temps.
    \
        Ista vulgo infixa sit fama in tantum, vt in maledictis, etc. Plin. Tant et si fort que, etc.
    \
        In talibus viris. Cic. De telles gens.
    \
        In te est mihi salus. Plaut. Mon aide et salut gist en toy.
    \
        In te. Plaut. Contre toy.
    \
        In tempore. Plaut. Liu. A temps, Tout à poinct, A l'heure qu'il falloit, Bien à poinct.
    \
        In tempore ipso Spes mihi sancta subuenit. Plaut. Tout à temps, Lors que besoing en estoit.
    \
        In ipso tempore eccum ipsum obuiam Chremetem. Terent. A l'heure qu'il falloit.
    \
        Studebat in coenae tempus. Plin. iunior. Jusques à ce qu'il falloit soupper.
    \
        In praesens tempus, pro Nunc. Cic. Maintenant.
    \
        In omne tempus. Cic. A tousjours et à jamais.
    \
        In tormentis esse. Plin. iunior. Estre tormenté.
    \
        In totum. Plin. iunior. Du tout, Totalement.
    \
        In tranquillo. Terent. En tranquillité, et sans plus de debat.
    \
        In transcursu. Plin. En passant.
    \
        Tractare aliquid in transitu. Quint. Legierement et en passant.
    \
        In triduo hoc. Plaut. D'ici à trois jours.
    \
        In triduo excludunt. Plin. Trois jours apres.
    \
        In turpissimis rebus habere. Caesar. Estimer entre les choses vilaines.
    \
        In tunicis albis venerunt. Plin. iun. Vestus d'habillements blancs.
    \
        In tussiendo. Plaut. En toussant.
    \
        In tuto res est. Plaut. La chose est en seureté.
    \
        In tutum eduxit legiones. Plaut. En lieu seur.
    \
        In vesperum parata. Plaut. Pour le vespre.
    \
        In via. Plaut. En chemin.
    \
        In vicem eorum succedente corporea cicatrice. Plin. En leur lieu et place.
    \
        In vicino sunt terrae. Plin. Prochaines.
    \
        In viros diuidere. Plaut. A chascun homme.
    \
        Suturae in vnguem commissae. Cels. Coustures dentelees des os de la teste, Coustures en forme d'ongles enclavez les uns dedens les autres, Assemblements ou assemblages à queue d'aronde.
    \
        In vniuersum. Quintil. En general.
    \
        In volatu. Plin. En volant.
    \
        Pessima Decemuirorum in vulgus fama est. Liu. Au grand deshonneur et reproche que le commun bailla.
    \
        In vulgus gratum. Cic. Aggreable au commun.

    Dictionarium latinogallicum > in

  • 7 apud

    ăpŭd, prép. + acc. [st2]1 [-] auprès de, devant, chez, parmi (sans mouvement). [st2]2 [-] à, dans, sur (lieu précis où l'on est). [st2]3 [-] du temps de.    - aput dans les Inscr.; apor P. Fest. 26 --- Misenum apud et Ravennam, Tac. An. 4, 5: à Misène et à Ravenne; Cumas apud, Lucr. 6, 747: près de Cumes.    - voir l'article apud de Gaffiot.    - apud me, te, aliquem: chez moi, chez toi, chez qqn.    - sum apud patrem: je suis chez mon père.    - apud Ennium: chez Ennius.    - apud Platonem scriptum est, Cic.: on lit dans Platon.    - plus apud me antiquorum auctoritas valet, Cic.: l'autorité des anciens a plus d'autorité à mes yeux.    - apud exercitum esse, Cic.: être à l'armée.    - apud judices: devant les juges.    - apud forum, Ter.: sur la place publique.    - in Cilicia deponere apud Solos in delubro pecuniam, Cic. Leg. 2: déposer de l'argent dans un temple à Soles en Cilicie.    - seditio militum coepta apud Sucronem, Liv. 28, 29: la sédition qui avait éclaté au bord du Sucron.    - apud populum loqui: parler au peuple, haranguer le peuple.    - apud te sum primus, Ter.: je suis le premier dans ton estime.    - apud majores nostros: du temps de nos ancêtres.    - qqf. apud aliquem = alicui.    - nihil apud Siculum reliquisse, Cic. Verr. 4, 2: (je dis) qu'il n'a rien laissé aux Siciliens.    - qui judicia manere apud ordinem Senatorium volunt, Cic.: ceux qui veulent que le pouvoir judiciaire reste à l'ordre sénatorial.    - si (cura rei publicæ) apud Othonem relinqueretur, Tac. H. 1, 13: si on abandonnait à Othon (le souci du bien public).    - apud se esse, Ter.: jouir de la raison. --- cf. gr. ἐν ἑαυτῷ εἶναι.    - num tibi videtur esse apud sese? Ter. Hec. 4, 4, 85: est-ce que tu le crois dans son bon sens?
    * * *
    ăpŭd, prép. + acc. [st2]1 [-] auprès de, devant, chez, parmi (sans mouvement). [st2]2 [-] à, dans, sur (lieu précis où l'on est). [st2]3 [-] du temps de.    - aput dans les Inscr.; apor P. Fest. 26 --- Misenum apud et Ravennam, Tac. An. 4, 5: à Misène et à Ravenne; Cumas apud, Lucr. 6, 747: près de Cumes.    - voir l'article apud de Gaffiot.    - apud me, te, aliquem: chez moi, chez toi, chez qqn.    - sum apud patrem: je suis chez mon père.    - apud Ennium: chez Ennius.    - apud Platonem scriptum est, Cic.: on lit dans Platon.    - plus apud me antiquorum auctoritas valet, Cic.: l'autorité des anciens a plus d'autorité à mes yeux.    - apud exercitum esse, Cic.: être à l'armée.    - apud judices: devant les juges.    - apud forum, Ter.: sur la place publique.    - in Cilicia deponere apud Solos in delubro pecuniam, Cic. Leg. 2: déposer de l'argent dans un temple à Soles en Cilicie.    - seditio militum coepta apud Sucronem, Liv. 28, 29: la sédition qui avait éclaté au bord du Sucron.    - apud populum loqui: parler au peuple, haranguer le peuple.    - apud te sum primus, Ter.: je suis le premier dans ton estime.    - apud majores nostros: du temps de nos ancêtres.    - qqf. apud aliquem = alicui.    - nihil apud Siculum reliquisse, Cic. Verr. 4, 2: (je dis) qu'il n'a rien laissé aux Siciliens.    - qui judicia manere apud ordinem Senatorium volunt, Cic.: ceux qui veulent que le pouvoir judiciaire reste à l'ordre sénatorial.    - si (cura rei publicæ) apud Othonem relinqueretur, Tac. H. 1, 13: si on abandonnait à Othon (le souci du bien public).    - apud se esse, Ter.: jouir de la raison. --- cf. gr. ἐν ἑαυτῷ εἶναι.    - num tibi videtur esse apud sese? Ter. Hec. 4, 4, 85: est-ce que tu le crois dans son bon sens?
    * * *
        Apud, Praepositio accusatiua. Aupres.
    \
        Apud exercitum est. Cic. En l'armee.
    \
        Apud me est. Horat. Chez moy.
    \
        Apud me domi. Terent. En ma maison.
    \
        Quem ruri apud se esse audio. Cic. Aux champs en sa maison.
    \
        Quum triduum cum Pompeio, et apud Pompeium fuissem. Cic. Avec Pompee, et chez Pompee.
    \
        Apud me in mei generi Crassipedis hortis coenauit. Cic. Avec moy.
    \
        Tecum apud te ambulo. Cic. Avec toy en ta maison.
    \
        Sum apud te primus. Terent. Envers toy.
    \
        Studiis militaribus apud iuuentutem obsoletis. Cic. Entre la jeunesse, Entre les jeunes gens.
    \
        Apud maiores nostros factitata. Cic. Faicte par noz ancestres.
    \
        Apud patres nostros appellatum sapientem. Cic. Noz peres l'appeloyent sage.
    \
        Apud posteros. Tacit. Le temps advenir.
    \
        Apud quem saepe haec oratio vsurpata est. Cic. Lequel use souvent de ceste maniere de parler.
    \
        Apud Agathoclem scriptum est. Cic. Dedens les livres de, etc.
    \
        Apud te, pro Tibi. Terent. Vt esset apud te ob haec quam gratissima. Qu'elle te fust fort aggreable.
    \
        Apud quem euomat virus acerbitatis suae. Cic. Auquel il puisse descharger son coeur.
    \
        Apud illum fuit vsus iuris. Cic. Il estoit fort usité en droict civil.
    \
        Apud Asiam. Tacit. En Asie.
    \
        Apud matrem recte est. Cic. Elle se porte bien.
    \
        Apud me minimum valet. Cic. Envers moy.
    \
        Apud me amicitia et beneficiis et dignitate plurimum possunt. Cic. Envers moy.
    \
        Apud iudicem pro reo dicere. Cic. Devant le juge.
    \
        Apud aliquem gratias cuipiam agere. Cic. Remercier aucun en parlant à un autre.
    \
        Quum de me apud te loquor. Cic. Quand je parle à toy de moy et de mes affaires.
    \
        Queritur apud me per literas. Ci. Il se plaind à moy par lettres.
    \
        Apud nos imperium tuum est. Plaut. Il me souvient bien de ce que tu as commandé.
    \
        Equidem ego sic apud animum meum statuo, malum facinus in se admittere, qui incommodo Reip. gratiam sibi conciliet. Sallust. Veritablement j'ay ceste opinion arrestee et fichee en mon esprit, que celuy est bien meschant qui tasche à avoir credit en dommageant la chose publique.
    \
        Apud se esse. Terent. Estre en son bon sens, N'estre point troublé, Scavoir bien qu'on fait et qu'on dit.
    \
        Apud se non esse, et Vix apud se esse. Terent. Estre tout troublé, Ne scavoir qu'on doibt faire ne dire, N'estre pas en son bon sens, Avoir l'esprit tout perturbé.

    Dictionarium latinogallicum > apud

  • 8 refero

    rĕfĕro, ferre, rĕtŭli (poét. rettŭli), rĕlātum [re, préf. + fero] - tr. -    - rĕfert → rĕfĕro [re, préf. + fero] [] refert [rē, abl. de res + fert] → rēfert. [st1]1 [-] rapporter, ramener (chez soi); ramener (comme gain, comme conquête), remporter, gagner, obtenir.    - referre vasa domum, Plaut.: rapporter chez soi des vases (pris ailleurs).    - referre aurum secum, Plaut.: emporter son or.    - referre signa: rapporter des enseignes.    - referre victoriam ex (de) hostibus: remporter une victoire sur les ennemis.    - repulsam referre: [ramener un échec] = subir un échec.    - neque tu istud unquam decretum sine caede nostra referes, Liv. 3: et tu n'obtiendras l'exécution de ton arrêt qu'en nous égorgeant. [st1]2 [-] porter en arrière; tourner en arrière, revenir, retourner; tirer, retirer.    - me referunt pedes in Tusculanum, Cic. Att. 15, 16: mes pas me ramènent dans ma maison de campagne de Tusculum.    - referre se: retourner.    - Romam se rettulit, Cic.: il retourna à Rome.    - referre oculos ad aliquem: ramener les yeux sur qqn.    - referre pedem (gradum): retourner, reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - referre pedem ad aliquem, Plaut.: retourner vers qqn.    - referre se ou referri: reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - eum domum rettulerunt, Nep.: ils le retournèrent chez lui.    - relatus domum, Tac. An. 3: de retour chez lui.    - telum e corpore referre, Sil.: retirer un trait du corps. [st1]3 [-] apporter, donner (une chose due), rembourser, rendre, restituer, redonner; offrir (ce qui est dû aux dieux, aux mânes).    - referre gratiam (qqf. gratias) alicui: rendre un bienfait à qqn, être reconnaissant à qqn, récompenser qqn.    - debeo sperare omnis deos mihi relaturos esse gratiam, Cic. Cat. 4: je dois espérer que tous les dieux me témoigneront leur reconnaissance.    - de praemiis vestris et de referenda gratia cogitare, Caes. BC. 2: penser à vos récompenses et à la reconnaissance qui vous est due.    - par pari referre, Cic.: rendre la pareille.    - referre vicem, Ov.: rendre la pareille.    - referre gratiam meritam: témoigner une reconnaissance méritée.    - referre sacra Cereri, Virg.: offrir à Cérès les sacrifices dus. [st1]4 [-] rendre, vomir.    - cum sanguine mixta vina refert, Virg.: il rend des flots de vin mêlés avec son sang. [st1]5 [-] rendre, rapporter, produire.    - quid studia referant, Quint. (sub. inter.): ce que rapportent les études.    - multum militia retulit, Sen.: la guerre a été une source de bénéfices. [st1]6 [-] ramener, rétablir; ramener, reporter; rapporter à, attribuer à.    - referre navem in mare, Hor.: remettre un navire à la mer.    - referre rem judicatam, Cic.: revenir sur une affaire jugée.    - referre mysteria, Cic.: recommencer la célébration des mystères.    - referre veteres mores: rétablir les moeurs d'autrefois (faire revivre les moeurs d'autrefois).    - referre se ad philosophiam, Cic.: revenir à la philosophie.    - referre in melius, Virg.: améliorer.    - referre omnia ad voluptatem, Cic.: ramener tout au plaisir.    - culpam in aliquem referre: rejeter la faute sur qqn, accuser qqn.    - causa ad matrem referebatur, Tac. A. 6, 49: la cause en était imputée à sa mère.    - referre prospera ad fortunam, Tac.: attribuer les succès à la fortune. [st1]7 [-] rapporter (par la ressemblance), reproduire (les traits), représenter; reproduire (un son), répercuter.    - vultum (os) alicujus referre: reproduire la physionomie de qqn, ressembler à qqn.    - amisit filiam, quae non minus mores ejus quam os vultumque referebat, Plin. Ep. 5, 16, 9: il perdit sa fille qui lui ressemblait autant par son caractère que par sa physionomie.    - rettulisse dicitur Decius parentis sui speciem, Liv. 10, 7: Décius rappelait, dit-on, l'image de son père.    - temporis illius vultum referebat Achilles, quo petiit Agamemnona, Ov. M. 13: Achille avait le visage qu'il avait à l'époque où il attaqua Agamemnon.    - nomine avum referens, animo manibusque parentem, Virg. En. 12, 348: (Eumède) qui tient de son aïeul par le nom, de son père par l'âme et le bras.    - Marsigni sermone vultuque Suevos referunt, Tac. G. 43: par le langage et la coiffure, les Marsignes rappellent les Suèves.    - neque amissos colores lana refert, Hor. C. 3, 5, 28: et la laine ne reprend pas sa couleur perdue.    - referre saporem salis, Virg.: avoir le goût du sel. [st1]8 [-] porter (dans un livre, sur un document), reporter, transcrire, inscrire, consigner; mettre au nombre de, compter, admettre.    - acceptum referre: inscrire comme reçu, mettre au crédit.    - referre pecuniam expensam: porter sur un livre l'argent dépensé.    - in censum referri, Liv.: être porté sur les registres du cens.    - aliquid ad tabulas referre: porter qqch sur les livres de compte.    - populum Romanum in tabulas referre, Flor. 1, 6: inscrire le peuple romain sur les rôles du cens.    - rationes referre: rendre ses comptes, remettre ses comptes.    - referre numerum: faire le recensement, compter.    - referre aliquem (aliquid) in numero (in numerum): mettre qqn (qqch) au nombre de.    - Ponticus Heraclides terram et caelum refert in deos, Cic. Nat. 1: Héraclide du Pont range au nombre des dieux le ciel et la terre.    - eodem Caepionem referrem, Cic. Brut. 62, 223: je mettrais Cépion au même rang. [st1]9 [-] rapporter, raconter, annoncer, mentionner, dire, citer; répondre, répliquer; chanter, célébrer.    - horresco referens, Virg. En. 2: je frémis en le racontant.    - referre aliquid ad aliquem: rapporter (raconter) qqch à qqn.    - referre + prop. inf.: répondre que, riposter que.    - pauca refert: il répond en peu de mots.    - (... negotiatoribus), quorum refert nomina, Suet.: (... hommes d'affaires), dont il cite les noms.    - rettulit Ajax esse Jovis pronepos, Ov. M. 13, 141: Ajax rapporta qu'il était l'arrière-petit-fils de Jupiter.    - quem referent Musae, Tib.: celui que célébreront les Muses. [st1]10 [-] rapporter une affaire, faire un rapport, rendre compte; soumettre à, en référer à.    - referre legationem: rendre compte de son ambassade.    - referre de re publica: faire un rapport sur la situation politique.    - referre rem ad senatum: soumettre une chose à la délibération du sénat.    - referre de aliqua re ad senatum: consulter le sénat au sujet de qqch, mettre qqch à l'ordre du jour du sénat.    - referre ad populum: en appeler au peuple (en référer au peuple).    - referre ad senatum, ad judicem: en référer au sénat, au juge.    - te referente: sur ta proposition.    - consul convocato senatu refert, quid de his fieri placeat, qui in custodiam traditi erant, Sall. C. 50, 3: le consul, ayant convoqué le sénat, lui demande ce qu'il convient de faire des hommes qui ont été arrêtés. [st1]11 [-] poét. repasser (dans son esprit), réfléchir à, ruminer, se rappeler (surtout chez Ovide).    - tacitā recentia mente visa refert, Ov. M. 15, 27: il repasse en silence dans son esprit ce qu'il vient de voir.    - si forte refers, Ov. Am. 2, 8, 17: si d'aventure tu t'en souviens.    - haec refer, Ov. R. Am. 308: aie cela présent à l'esprit.    - saepe refer tecum sceleratae facta puellae, Ov. R. Am. 299: rappelle-toi souvent les perfidies de ta maîtresse.    - mente memor refero, Ov. M. 15, 451: je m'en souviens.    - foeda Lycaoniae referens convivia mensae, Ov. M. 1, 165: se rappelant l'horrible festin que Lycaon venait de lui servir.    - illam meminitque refertque, Ov. M. 11, 563: il pense sans cesse à elle.    - hoc si ille ad animum rettulit, Phaedr.: s'il a médité ce mot.
    * * *
    rĕfĕro, ferre, rĕtŭli (poét. rettŭli), rĕlātum [re, préf. + fero] - tr. -    - rĕfert → rĕfĕro [re, préf. + fero] [] refert [rē, abl. de res + fert] → rēfert. [st1]1 [-] rapporter, ramener (chez soi); ramener (comme gain, comme conquête), remporter, gagner, obtenir.    - referre vasa domum, Plaut.: rapporter chez soi des vases (pris ailleurs).    - referre aurum secum, Plaut.: emporter son or.    - referre signa: rapporter des enseignes.    - referre victoriam ex (de) hostibus: remporter une victoire sur les ennemis.    - repulsam referre: [ramener un échec] = subir un échec.    - neque tu istud unquam decretum sine caede nostra referes, Liv. 3: et tu n'obtiendras l'exécution de ton arrêt qu'en nous égorgeant. [st1]2 [-] porter en arrière; tourner en arrière, revenir, retourner; tirer, retirer.    - me referunt pedes in Tusculanum, Cic. Att. 15, 16: mes pas me ramènent dans ma maison de campagne de Tusculum.    - referre se: retourner.    - Romam se rettulit, Cic.: il retourna à Rome.    - referre oculos ad aliquem: ramener les yeux sur qqn.    - referre pedem (gradum): retourner, reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - referre pedem ad aliquem, Plaut.: retourner vers qqn.    - referre se ou referri: reculer, battre en retraite, lâcher pied, se replier.    - eum domum rettulerunt, Nep.: ils le retournèrent chez lui.    - relatus domum, Tac. An. 3: de retour chez lui.    - telum e corpore referre, Sil.: retirer un trait du corps. [st1]3 [-] apporter, donner (une chose due), rembourser, rendre, restituer, redonner; offrir (ce qui est dû aux dieux, aux mânes).    - referre gratiam (qqf. gratias) alicui: rendre un bienfait à qqn, être reconnaissant à qqn, récompenser qqn.    - debeo sperare omnis deos mihi relaturos esse gratiam, Cic. Cat. 4: je dois espérer que tous les dieux me témoigneront leur reconnaissance.    - de praemiis vestris et de referenda gratia cogitare, Caes. BC. 2: penser à vos récompenses et à la reconnaissance qui vous est due.    - par pari referre, Cic.: rendre la pareille.    - referre vicem, Ov.: rendre la pareille.    - referre gratiam meritam: témoigner une reconnaissance méritée.    - referre sacra Cereri, Virg.: offrir à Cérès les sacrifices dus. [st1]4 [-] rendre, vomir.    - cum sanguine mixta vina refert, Virg.: il rend des flots de vin mêlés avec son sang. [st1]5 [-] rendre, rapporter, produire.    - quid studia referant, Quint. (sub. inter.): ce que rapportent les études.    - multum militia retulit, Sen.: la guerre a été une source de bénéfices. [st1]6 [-] ramener, rétablir; ramener, reporter; rapporter à, attribuer à.    - referre navem in mare, Hor.: remettre un navire à la mer.    - referre rem judicatam, Cic.: revenir sur une affaire jugée.    - referre mysteria, Cic.: recommencer la célébration des mystères.    - referre veteres mores: rétablir les moeurs d'autrefois (faire revivre les moeurs d'autrefois).    - referre se ad philosophiam, Cic.: revenir à la philosophie.    - referre in melius, Virg.: améliorer.    - referre omnia ad voluptatem, Cic.: ramener tout au plaisir.    - culpam in aliquem referre: rejeter la faute sur qqn, accuser qqn.    - causa ad matrem referebatur, Tac. A. 6, 49: la cause en était imputée à sa mère.    - referre prospera ad fortunam, Tac.: attribuer les succès à la fortune. [st1]7 [-] rapporter (par la ressemblance), reproduire (les traits), représenter; reproduire (un son), répercuter.    - vultum (os) alicujus referre: reproduire la physionomie de qqn, ressembler à qqn.    - amisit filiam, quae non minus mores ejus quam os vultumque referebat, Plin. Ep. 5, 16, 9: il perdit sa fille qui lui ressemblait autant par son caractère que par sa physionomie.    - rettulisse dicitur Decius parentis sui speciem, Liv. 10, 7: Décius rappelait, dit-on, l'image de son père.    - temporis illius vultum referebat Achilles, quo petiit Agamemnona, Ov. M. 13: Achille avait le visage qu'il avait à l'époque où il attaqua Agamemnon.    - nomine avum referens, animo manibusque parentem, Virg. En. 12, 348: (Eumède) qui tient de son aïeul par le nom, de son père par l'âme et le bras.    - Marsigni sermone vultuque Suevos referunt, Tac. G. 43: par le langage et la coiffure, les Marsignes rappellent les Suèves.    - neque amissos colores lana refert, Hor. C. 3, 5, 28: et la laine ne reprend pas sa couleur perdue.    - referre saporem salis, Virg.: avoir le goût du sel. [st1]8 [-] porter (dans un livre, sur un document), reporter, transcrire, inscrire, consigner; mettre au nombre de, compter, admettre.    - acceptum referre: inscrire comme reçu, mettre au crédit.    - referre pecuniam expensam: porter sur un livre l'argent dépensé.    - in censum referri, Liv.: être porté sur les registres du cens.    - aliquid ad tabulas referre: porter qqch sur les livres de compte.    - populum Romanum in tabulas referre, Flor. 1, 6: inscrire le peuple romain sur les rôles du cens.    - rationes referre: rendre ses comptes, remettre ses comptes.    - referre numerum: faire le recensement, compter.    - referre aliquem (aliquid) in numero (in numerum): mettre qqn (qqch) au nombre de.    - Ponticus Heraclides terram et caelum refert in deos, Cic. Nat. 1: Héraclide du Pont range au nombre des dieux le ciel et la terre.    - eodem Caepionem referrem, Cic. Brut. 62, 223: je mettrais Cépion au même rang. [st1]9 [-] rapporter, raconter, annoncer, mentionner, dire, citer; répondre, répliquer; chanter, célébrer.    - horresco referens, Virg. En. 2: je frémis en le racontant.    - referre aliquid ad aliquem: rapporter (raconter) qqch à qqn.    - referre + prop. inf.: répondre que, riposter que.    - pauca refert: il répond en peu de mots.    - (... negotiatoribus), quorum refert nomina, Suet.: (... hommes d'affaires), dont il cite les noms.    - rettulit Ajax esse Jovis pronepos, Ov. M. 13, 141: Ajax rapporta qu'il était l'arrière-petit-fils de Jupiter.    - quem referent Musae, Tib.: celui que célébreront les Muses. [st1]10 [-] rapporter une affaire, faire un rapport, rendre compte; soumettre à, en référer à.    - referre legationem: rendre compte de son ambassade.    - referre de re publica: faire un rapport sur la situation politique.    - referre rem ad senatum: soumettre une chose à la délibération du sénat.    - referre de aliqua re ad senatum: consulter le sénat au sujet de qqch, mettre qqch à l'ordre du jour du sénat.    - referre ad populum: en appeler au peuple (en référer au peuple).    - referre ad senatum, ad judicem: en référer au sénat, au juge.    - te referente: sur ta proposition.    - consul convocato senatu refert, quid de his fieri placeat, qui in custodiam traditi erant, Sall. C. 50, 3: le consul, ayant convoqué le sénat, lui demande ce qu'il convient de faire des hommes qui ont été arrêtés. [st1]11 [-] poét. repasser (dans son esprit), réfléchir à, ruminer, se rappeler (surtout chez Ovide).    - tacitā recentia mente visa refert, Ov. M. 15, 27: il repasse en silence dans son esprit ce qu'il vient de voir.    - si forte refers, Ov. Am. 2, 8, 17: si d'aventure tu t'en souviens.    - haec refer, Ov. R. Am. 308: aie cela présent à l'esprit.    - saepe refer tecum sceleratae facta puellae, Ov. R. Am. 299: rappelle-toi souvent les perfidies de ta maîtresse.    - mente memor refero, Ov. M. 15, 451: je m'en souviens.    - foeda Lycaoniae referens convivia mensae, Ov. M. 1, 165: se rappelant l'horrible festin que Lycaon venait de lui servir.    - illam meminitque refertque, Ov. M. 11, 563: il pense sans cesse à elle.    - hoc si ille ad animum rettulit, Phaedr.: s'il a médité ce mot.
    * * *
        Refero, pen. corr. refers, retuli, pen. corr. relatum, pe. prod. et metri causa rettuli, rellatum, referre. Quintil. Reporter, ou Rapporter.
    \
        Siquid somniasti, ad me refers. Plaut. Tu m'en demande advis.
    \
        Populus de suis rebus ad eum refert. Cic. Luy demande conseil de ses affaires.
    \
        Ad seipsum aliquid referre. Cic. Juger du faict d'autruy par soymesme, en considerant comment nous ferions si nous estions en sa place, Prendre à son coeur l'autruy.
    \
        Acceptam referre salutem suam beneuolentiae alicuius. Cic. Confesser tenir sa vie de la benevolence d'aucun, Estre envié par luy, Luy estre tenu de ce qu'on est vif.
    \
        In acceptum referre. Cic. Approuver une chose comme bien faicte, et la declarer recevable.
    \
        In acta referri. Iuuena. Estre enregistré, ou Estre mis és chroniques.
    \
        In aerarios referre, Vide AErarius adiectiuum in AES, aeris. Suspendre aucun des commoditez et privileges de la bourgeoisie, et neantmoins le contraindre aux charges.
    \
        In album referre. Liu. Rediger par escript.
    \
        Aliquem ore referre. Virg. Luy resembler de viaire, ou visage.
    \
        Animum referre ad rem aliquam. Cic. Tourner et appliquer sa pensee à icelle, Penser à icelle.
    \
        In apertum referre opus. Cic. Publier.
    \
        Ad arbitrium alicuius referre. Cic. Se rapporter à aucun.
    \
        Ad vos nunc refero quem sequar. Cic. Je vous demande qui vous voulez que je suyve.
    \
        Aspectum referre in curiam. Cic. Tourner sa veue et son regard à, etc.
    \
        In codicem referre. Cic. Faire registre de quelque chose, Enregistrer.
    \
        Colorem paternum referre. Columella. Estre de la couleur de son pere.
    \
        In commentarium referre. Cic. Enregistrer.
    \
        Ad conscientiam referre omnia, nihil ad ostentationem. Plin. iun. Ne faire rien par vaine gloire, mais seulement se contenter du tesmoignage de sa conscience, Faire tout en conscience.
    \
        Consuetudinem repetere atque referre. Cic. Ramener une coustume en usage.
    \
        Referre ad aliquem omnes curas. Cic. N'avoir cure et soing que de luy.
    \
        Dexteram ad osculum referre. Plinius. Mettre la main sur sa bouche.
    \
        In deterius referre aliquid. Tacitus. L'interpreter en mauvaise partie.
    \
        In deos referre. Cic. Nombrer entre les dieux, Canonizer.
    \
        Diem referre dicitur sol. Virg. Ramener le jour.
    \
        Ensem vaginae referre. Sil. Rengainer.
    \
        Eodem referri. Cic. Estre rapporté au lieu mesme.
    \
        Vt sit qui a te mihi epistolam referat. Cic. Qui me rapporte lettres de toy.
    \
        Facta referre quae mandata sunt. Plaut. Mettre en execution ce qu'on nous a enchargé.
    \
        Ad finem aliquem referre omnia. Cic. Rapporter toutes choses à quelque fin.
    \
        Fructum diligentiae referre alicui. Cic. Le recompenser de sa diligence.
    \
        Gradum referre, quod et Pedem referre dicitur. Liu. Reculer, Retourner arriere, Retourner tout court dont on venoit, S'en retourner, Tourner le dos.
    \
        Gratiam referre. Cic. Rendre le plaisir.
    \
        In selectos iudices referre. Cic. Mettre au nombre des juges.
    \
        Laudem referre familiae alicuius. Cic. Remettre sus sa louange.
    \
        In libellum referre. Cic. Escrire en un petit livre qui sert pour memoire, et en papiers journaulx.
    \
        In literas publicas referri. Cic. Estre escript és registres et chartres, Estre mis en registre public, Estre enregistré.
    \
        Mandata referre ad aliquem. Caesar. Luy dire ce qu'on avoit en mandement et charge de luy dire.
    \
        Manum ad poplitem referre. Plin. Mettre la main au jarret.
    \
        Referre in melius. Virg. Tourner ou changer en mieulx.
    \
        Ad memoriam vetustatis referte omnia. Cic. Estimez que tout ce que j'ay dict, ce a esté pour avoir memoire de l'antiquité, Rapportez tout cela au vieil temps.
    \
        Morem referre. Virg. Ramener une vieille coustume, La remettre en usage.
    \
        Mores patris referre. Plin. iunior. Avoir les meurs de son pere, Luy resembler de meurs.
    \
        Si patrem non referret. Plin. iun. S'il ne resembloit à son pere.
    \
        Inter nefastos referre diem. Plin. iun. Mettre au nombre des jours qu'on ne plaidoit point.
    \
        In Nouocomenses retulit. Cic. Il l'a escript parmi les, etc.
    \
        Referre numerum. Virgil. Compter, Nombrer.
    \
        In numeros referre. Plin. iunior. Enrouler aux bandes.
    \
        Referre in oratorum numerum. Cic. Compter parmi les orateurs.
    \
        In numerum deorum referre. Sueton. Canonizer.
    \
        Omnia referre ad vnum. Cic. Mettre tout entre les mains d'aucun, Rapporter tout à un.
    \
        Referre oculos ad aliquem, vel ad terram. Cic. Jecter ses yeulx ou sa veue sur aucun, Tourner sa veue contre terre.
    \
        Opem referre. Cic. Aider.
    \
        Retulit ora ad iuuenem. Valer. Flac. Il a tourné son visage vers, etc.
    \
        Par referre. Terent. Rendre la pareille.
    \
        Pedem referre. Caesar. Se retirer, Retourner, Se reculer.
    \
        Rettulit ad me pedem. Plaut. Il est retourné chez moy.
    \
        Me referunt pedes in Tusculanum. Cicero. Me reportent, Je m'en revay à pied en, etc.
    \
        Primas referre ad aliquem. Cicero. L'estimer plus que touts les autres.
    \
        Quaestum maiorem referre. Colum. Rapporter plus grand gaing, Faire plus de prouffit.
    \
        Rationes referre. Cic. Rendre comptes.
    \
        Referre rationibus, et in rationes. Tranquil. Escrire parmi ses comptes.
    \
        Referunt haec ad rem. Plaut. Appartiennent à l'affaire.
    \
        Repulsam referre, quod et Ferre repulsam simpliciter dicitur, et Pati repulsam. Cic. Estre refusé, Estre esconduict.
    \
        Responsum referre. Cic. Rapporter response.
    \
        In, vel inter reos referre. Cic. Declarer une accusation et delation faicte d'aucun crime à l'encontre d'aucun, estre recevable.
    \
        Salutem alicui referre. Cic. Le resaluer.
    \
        Saporem salis referre. Virgil. Avoir telle saveur que le sel.
    \
        Se referre. Virgil. S'en retourner en la maison.
    \
        Se in gregem suum veterem referre. Cic. Se retourner, etc.
    \
        Se ad ordinem referre. Cic. Retourner à son ordre.
    \
        Se ad studia referre. Cic. Se remettre à l'estude.
    \
        Senium parentis referre. Columel. Se sentir de, etc.
    \
        Similitudinem referre. Plin. Resembler.
    \
        Pro re certa spem falsam domum retulerunt. Cic. Ils ont reporté, etc.
    \
        In spem sibi aliquid referre. Plaut. Esperer quelque chose, Avoir esperance de quelque chose.
    \
        Referre omnia ad vnam summam. Cic. Assembler tout en un.
    \
        In tabulas, siue tabellas referre. Cic. Mettre en son registre.
    \
        In tectum referre. Varro. Mettre en toict.
    \
        Retulit me ventus ad, vel in Italiam. Cic. M'a rapporté, ou ramené.
    \
        Vicem referre. Ouid. Rendre la pareille.
    \
        Nec incruentam victoriam retulit. Liu. Il gaigna la victoire, mais il y eut beaucoup de ses gents tuez.
    \
        Referre omnia ad voluptatem. Cic. Faire tout pour vivre en voluptez et delices, N'avoir esgard sinon à volupté, Referer tout à volupté.
    \
        Referre. Virgil. Rendre.
    \
        Referre. Virgil. Raconter, Referer, Relater, Reciter.
    \
        Vna foeminarum in omni aeuo refertur. Plin. Il n'est parlé que d'une.
    \
        Ego tibi refero, si non sum ex eo loco deiectus, etc. Cic. Je parle à toy, Je te demande si, etc.
    \
        Referre. Seneca. Revoquer, Retirer.

    Dictionarium latinogallicum > refero

  • 9 induco

    indūco, ĕre, dūxi, ductum - tr. -    - induce (= induc) Varr. R. R. 3, 2, 18.    - induxti (= induxisti), Ter. And. 5, 3, 12.    - induxis (= induxeris), Plaut. Capt. 1, 2, 46. [st1]1 [-] conduire dans, conduire contre, mener à, mener dans, conduire vers, introduire, faire entrer, faire avancer.    - avec in + acc. - cohortem praetoriam in medios hostis inducit, Sall. C.: il lance sur le centre des ennemis la cohorte prétorienne.    - equites ab utroque cornu in pugnam induxit, Liv. 34: il conduisit au combat les cavaliers à chaque aile.    - principes triariosque in cornua inducit, Liv. 30: il conduit aux ailes les soldats de deuxième et troisième ligne.    - inductum in republicam ut... Aur.-Vict.: l'usage s'est introduit dans l'Etat que...    - avec acc. - exercitum Aegyptum inducere, Liv.: faire entrer une armée en Egypte.    - avec dat. - fossā mare veteri urbi inducere, Suet. Ner. 16: faire entrer la mer par un canal dans la vieille ville. [st1]2 [-] appliquer sur, mettre sur; mettre (un vêtement), recouvrir, revêtir; étendre, enduire.    - inducere vestem, Suet.: passer un habit.    - galeam inducere, Caes.: mettre un casque.    - inducere calceum: mettre un soulier.    - avec acc. de rel. - tunicā inducitur artus, Virg. En. 8: il se couvre d'une tunique (*il est couvert quant à ses membres d'une tunique).    - inducere humeros albenti amictu, Stat. S. 5: se couvrir les épaules d'un vêtement blanc. [st1]3 [-] introduire (dans la conversation, dans un écrit), faire figurer, faire paraître, exhiber, présenter (au cirque, au théâtre), représenter (une pièce).    - hinc ille Gyges inducitur a Platone, Cic.: c'est à ce sujet que Platon a parlé du fameux Gygès (*c'est de là que le fameux Gygès est présenté par Platon).    - gladiatorum par inducere: présenter un couple de gladiateurs.    - inducere matrem familias precari Apollinem, Porphyr.: représenter une mère de famille implorant Apollon.    - inducere rationem, Cic.: mettre sous les yeux un système.    - inducere causam, Cic.: alléguer un prétexte.    - inducere Afranii togatam, Suet.: faire représenter une comédie d'Afranius.    - gladiatores inducere, Cic.: faire paraître sur la scène des gladiateurs. [st1]4 [-] effacer, biffer, rayer; supprimer, abroger, abolir ( → étendre de la cire pour effacer); niveler, aplanir.    - senatus consultum inducere, Cic. Att. 1, 20, 4: casser un décret du sénat.    - nomina inducere, Cic.: effacer des noms.    - solum inducere, Plin.: niveler le sol. [st1]5 [-] porter en compte, inscrire, adjuger (un bien).    - pecuniam in rationem (in rationibus) inducere: porter en compte une somme d'argent.    - agrum alicui pecunia ingenti inducere: faire payer à qqn une grosse somme pour un champ. [st1]6 [-] entraîner à, conduire à, amener à, déterminer à.    - discordiam in civitatem inducere: amener la discorde dans la cité.    - in spem aliquem inducere: amener qqn à espérer.    - inducere aliquem ut mentiatur, Cic.: entraîner qqn à mentir.    - inducere ad bellum: décider à la guerre.    - promissis aliquem inducere: déterminer qqn par des promesses.    - inducere in animum ut (inducere animum ut): se mettre en tête de, se résoudre à, se résigner à.    - inducere in animum (inducere animum) + prop inf.: se mettre en tête de, se résoudre à, se résigner à.    - non posse inducere in animum quin (quominus) + subj.: ne pas pouvoir se résoudre à.    - non sustinui inducere in animum, quominus illi indicarem, Plin. Ep. 9: je n'ai pas pu me résigner à m'empêcher de lui indiquer...    - inducere animum in aliquid (ad aliquid): incliner à telle ou telle chose. [st1]7 [-] "mettre dedans", induire en erreur, séduire, tromper, duper, abuser.    - inducere aliquem in errorem: induire qqn en erreur.
    * * *
    indūco, ĕre, dūxi, ductum - tr. -    - induce (= induc) Varr. R. R. 3, 2, 18.    - induxti (= induxisti), Ter. And. 5, 3, 12.    - induxis (= induxeris), Plaut. Capt. 1, 2, 46. [st1]1 [-] conduire dans, conduire contre, mener à, mener dans, conduire vers, introduire, faire entrer, faire avancer.    - avec in + acc. - cohortem praetoriam in medios hostis inducit, Sall. C.: il lance sur le centre des ennemis la cohorte prétorienne.    - equites ab utroque cornu in pugnam induxit, Liv. 34: il conduisit au combat les cavaliers à chaque aile.    - principes triariosque in cornua inducit, Liv. 30: il conduit aux ailes les soldats de deuxième et troisième ligne.    - inductum in republicam ut... Aur.-Vict.: l'usage s'est introduit dans l'Etat que...    - avec acc. - exercitum Aegyptum inducere, Liv.: faire entrer une armée en Egypte.    - avec dat. - fossā mare veteri urbi inducere, Suet. Ner. 16: faire entrer la mer par un canal dans la vieille ville. [st1]2 [-] appliquer sur, mettre sur; mettre (un vêtement), recouvrir, revêtir; étendre, enduire.    - inducere vestem, Suet.: passer un habit.    - galeam inducere, Caes.: mettre un casque.    - inducere calceum: mettre un soulier.    - avec acc. de rel. - tunicā inducitur artus, Virg. En. 8: il se couvre d'une tunique (*il est couvert quant à ses membres d'une tunique).    - inducere humeros albenti amictu, Stat. S. 5: se couvrir les épaules d'un vêtement blanc. [st1]3 [-] introduire (dans la conversation, dans un écrit), faire figurer, faire paraître, exhiber, présenter (au cirque, au théâtre), représenter (une pièce).    - hinc ille Gyges inducitur a Platone, Cic.: c'est à ce sujet que Platon a parlé du fameux Gygès (*c'est de là que le fameux Gygès est présenté par Platon).    - gladiatorum par inducere: présenter un couple de gladiateurs.    - inducere matrem familias precari Apollinem, Porphyr.: représenter une mère de famille implorant Apollon.    - inducere rationem, Cic.: mettre sous les yeux un système.    - inducere causam, Cic.: alléguer un prétexte.    - inducere Afranii togatam, Suet.: faire représenter une comédie d'Afranius.    - gladiatores inducere, Cic.: faire paraître sur la scène des gladiateurs. [st1]4 [-] effacer, biffer, rayer; supprimer, abroger, abolir ( → étendre de la cire pour effacer); niveler, aplanir.    - senatus consultum inducere, Cic. Att. 1, 20, 4: casser un décret du sénat.    - nomina inducere, Cic.: effacer des noms.    - solum inducere, Plin.: niveler le sol. [st1]5 [-] porter en compte, inscrire, adjuger (un bien).    - pecuniam in rationem (in rationibus) inducere: porter en compte une somme d'argent.    - agrum alicui pecunia ingenti inducere: faire payer à qqn une grosse somme pour un champ. [st1]6 [-] entraîner à, conduire à, amener à, déterminer à.    - discordiam in civitatem inducere: amener la discorde dans la cité.    - in spem aliquem inducere: amener qqn à espérer.    - inducere aliquem ut mentiatur, Cic.: entraîner qqn à mentir.    - inducere ad bellum: décider à la guerre.    - promissis aliquem inducere: déterminer qqn par des promesses.    - inducere in animum ut (inducere animum ut): se mettre en tête de, se résoudre à, se résigner à.    - inducere in animum (inducere animum) + prop inf.: se mettre en tête de, se résoudre à, se résigner à.    - non posse inducere in animum quin (quominus) + subj.: ne pas pouvoir se résoudre à.    - non sustinui inducere in animum, quominus illi indicarem, Plin. Ep. 9: je n'ai pas pu me résigner à m'empêcher de lui indiquer...    - inducere animum in aliquid (ad aliquid): incliner à telle ou telle chose. [st1]7 [-] "mettre dedans", induire en erreur, séduire, tromper, duper, abuser.    - inducere aliquem in errorem: induire qqn en erreur.
    * * *
        Induco, inducis, induxi, pen. prod. inductum, inducere. Plaut. Mettre dedens, Faire entrer.
    \
        Inducere exercitum in hostes. Liu. Poulser dedens.
    \
        Inducere se in captiones. Cicero. S'enveloper et entouiller en tromperies.
    \
        In errorem. Cic. Tromper et abuser, Faire errer.
    \
        Aliquem in memoriam rei alicuius. Plaut. Luy ramentevoir quelque chose, Luy reduire en memoire.
    \
        In rationem pecuniam aliquam. Cic. Employer et escrire parmi ses comptes, Mettre en ses comptes.
    \
        Regem in regnum. Plin. iunior. Mettre en son royaume.
    \
        In spem. Cic. Mettre en espoir.
    \
        Inducor in spem, vos eosdem in hoc conseruando futuros, qui fueritis in me. Cic. J'espere que, etc.
    \
        In viam. Varro. Mettre au chemin.
    \
        Inducere aliquid. Cic. Introduire, Mettre en avant quelque chose de nouveau.
    \
        Ambitionem in curiam inducere. Cic. Introduire, Amener.
    \
        Morem. Plin. iunior. Introduire une coustume, Amener une coustume nouvelle.
    \
        Seditionem in ciuitatem. Cic. Faire sedition, ou esmouvoir.
    \
        Inducere nomen fictae religionis. Cic. Mettre en avant.
    \
        Inducere causam, vel (vt Plin. iunior dicit) cognitionem. Appeler la cause, Donner audience, Mettre sur le bureau. Bud.
    \
        Inducere aliquem loquentem, quod et Introducere dicitur. Cic. Introduire quelque personnage parlant parmi un dialogue.
    \
        Inducere scuta pellibus. Caesar. Couvrir et garnir par dessus.
    \
        Inducere parietes marmore. Seneca. Couvrir, Enduire, Revestir, Encrouster.
    \
        Inducere colorem alicui picturae. Plin. Asseoir une couleur sur une peincture, Enduire, Mettre par dessus.
    \
        Inducere exordium. Cic. Faire le commencement.
    \
        Formam aliquam inducere membris. Ouid. Donner forme et facon, Former, Faconner.
    \
        Inducere cuti nitorem. Plin. Faire reluire la peau.
    \
        Senectus inducit rugas. Tibullus. Ameine les rides, Fait venir les rides.
    \
        Inducere aliquem. Plaut. L'induire à faire quelque chose, Luy mettre en la teste de le faire, Luy persuader.
    \
        Inducebar orationibus tuis. Cic. J'estoye esmeu.
    \
        Adolescentulus corruptus et nequam ab hominibus inductus. Cic. Induict.
    \
        Inducere animum. Plaut. Mettre en sa fantasie, Se persuader.
    \
        - sic animum induco meum, Malo coactus qui suum officium facit, etc. Terent. Je meine mon esprit à ceste raison.
    \
        Inducere animum ad meretricem. Teren. Mettre son coeur et son amour en une paillarde.
    \
        Inducere in animum. Terent. Mettre en sa fantasie, Se persuader.
    \
        Nunquam te aliter, atque es, in animum induxi meum. Terent. Jamais je n'eu fantasie que tu fusses autre que tu es.
    \
        Inducere ad misericordiam. Cic. Induire et esmouvoir à misericorde.
    \
        Inducere. Cic. Rayer, Tirer un traict de plume sur une escripture, et la casser, Abolir, Mettre à neant, Annuller, Canceller.
    \
        Hic ager quoquo pretio coemptus erit, tamen ingenti pecunia vobis inducetur. Cic. Toutesfois il vous sera compté bien cher, Ils mettront sur leur compte avoir acheté bien cher, ce qu'ils auront acheté à grand marché.
    \
        Inducere nouercam filiae. Plin. iun. Luy bailler une maratre.
    \
        Inducere calceum alicui. Plin. Le chausser.
    \
        Inducere aliquem. Cic. Tromper, Seduire.
    \
        Inductum solum. Plin. Uni, Applani.
    \
        Inductum, et quasi deuium loqui. Plin. iunior. Emprunté, Prins d'ailleurs.
    \
        Inducere fructum dicuntur arbores. Columel. Produire, Jecter, Mettre hors.
    \
        Tectorium vetus deletum sit, et nouum inductum. Ci. Mis en la place de cestuy.
    \
        Inductus argumentis. Plin. Mené et induict, Persuadé.

    Dictionarium latinogallicum > induco

  • 10 peto

    pĕto, ĕre, pĕtīvi (pĕtĭi), pĕtītum - tr. -    - parf. petīt, Virg. En. 9, 9; Ov. F. 1, 109; petisti, Cic. Cat. 1, 5, 11; Virg. En. 4, 100; 12, 359; petistis, Auct. Her. 4, 15, 22; petissem, Cic. Verr. 1, 55, 145; Ov. M. 5, 26; Liv. 30, 25, 2; petisse, Cic. Quint. 11, 37; Cic. Verr. 2, 4, 63, § 140; Ov. M. 9, 623.    - chercher à atteindre. [st1]1 [-] diriger sa course vers, chercher à gagner.    - petere loca calidiora, Cic. Nat. 2. 125: chercher à gagner des pays plus chauds. --- cf. Cic. Planc. 97, etc.    - petere naves, Nep. Milt. 5, 5: chercher à rejoindre les navires.    - genitor, quem primum petebam, Virg. En. 2, 635: mon père, que je cherchais à atteindre le premier.    - poét. campum petit amnis, Virg. G, 3, 522: la rivière s'en va vers la plaine.    - mons petit astra, Ov. M. 1, 316: la montagne monte vers les astres.    - iter terra petere, Cic. Planc. 97: prendre un chemin par terre.    - petere fugam, Caes. BG. 2, 24, 1: prendre la fuite. [st1]2 [-] attaquer, assaillir, viser.    - [abst] Cic. Or. 228.    - caput petere, Cic. Quinct. 29: attaquer (viser) à la tête. --- cf. Cic. Mur. 52, etc.    - petere aliquem spiculo, Liv. 2, 20, 2: attaquer qqn avec une lance.    - petere aliquem bello, Virg. En. 3, 603: faire la guerre à qqn.    - fig. petere aliquem epistula, Cic. Att. 2. 2, 2: attaquer qqn par lettre.    - petere aliquem fraude, Liv. 40, 55, 3 tendre des pièges à qqn. [st1]3 [-] aborder.    - ut te supplex peterem, Virg. En. 6, 115: [il me recommandait] de t'aborder en suppliant.    - petere collum amplexu, Cael. d. Quint. 4, 2, 124: se jeter au cou de qqn.    - chercher à obtenir. [st1]4 [-] rechercher, aspirer à; aller chercher.    - fuga salutem petere, Caes. BG. 3, 15, 2: chercher son salut dans la fuite.    - eloquentiae principatum petere, Cic. Or. 56, aspirer au premier rang dans l'éloquence.    - petere aut fugere aliquid, Cic. Fin. 1, 30: rechercher ou fuir qqch.    - petere victoriam ex aliquo, Liv. 8, 33, 13: chercher la victoire sur qqn.    - petere Brundisium ostreas, Plin. 9, 169: aller chercher des huîtres à Brindes.    - petere cibum e flamma, Ter. Eun. 491: aller chercher à manger dans les flammes d'un bûcher. --- Cic. Caec. 4, 10; Ac. 1, 2, 8.    - [poét. avec inf. ] chercher à. --- Lucr. 3, 86 ; Virg. En. 7, 96 ; Hor. Ep. 1, 11, 29. [st1]5 [-] briguer [une magistrature].    - Cic. Phil. 2, 76 ; Att. 1, 1, 2 ; Verr. pr. 23.    - de iis, qui nunc petunt, Caesar certus putatur, Cic. Att. 1: parmi les candidats actuels, César est le seul qui soit sûr de son élection. [st1]6 [-] demander, solliciter.    - petere opem ab aliquo, Tusc. 5, 5: demander assistance à qqn.    - petere ab aliquo aliquid alicui, Cic. Q. 2, 15, 3: demander à qqn qqch pour qqn.    - petere ab aliquo pro aliquo, Cic. Lig. 31: intercéder auprès de qqn pour qqn.    - petere ab aliquo (et qqf. ex aliquo Cic. Fam. 15, 6, 2) ut: demander à qqn que. --- cf. Cic. Clu. 43 ; Fam. 13, 49, etc.    - petere ne ou petere ut ne: demander que ne... pas. --- Cic. Amer. 25 ; Cael. 30.    - a vobis peto, primum ut consilium probetis meum, deinde ne frustra dehortando impedire conemini, Nep.: je vous demande, premièrement, d'approuver mon dessein, et ensuite de ne pas tenter vainement de m'y faire renoncer par des exhortations.    - petere + subj. seul abs te peto cures ut... Cic. Fam. 13, 34: je te demande de prendre soin que... --- cf. 13, 39; Caes. BG. 6, 1, 2.    - petere + prop. inf. --- Suet. Aug. 5; Gell. 4, 8, 5. [st1]7 [-] demander, réclamer, demander en justice.    - quantum res petet, de Or. 3, 123: autant que la chose le réclamera.    - petere poenas ab aliquo, Caes. Att. 1, 16, 7: tirer vengeance de qqn.    - calumnia litium alienos fundos petere, Cic. Mil. 74: réclamer les propriétés d'autrui par des procès de pure chicane.    - abst petere: être demandeur dans une affaire, poursuivre.    - te petere oporteret, Cic. Verr. 4, 70: c'est à toi qu'il conviendrait d'être demandeur. [st1]8 [-] chercher, faire venir de, tirer de.    - a litteris oblivionem petere, Cic. Fam. 5, 15, 4: chercher l'oubli dans les études littéraires.    - prooemium alte petitum, Cic. Clu. 58: préambule tiré de loin. --- cf. Cic. Caec. 10.    - latere petitus imo spiritus, Hor. Epo. 11, 10: soupir tiré du fond de la poitrine.    - petere exempla ex summorum hominum factis, Cic. Prov. 20: prendre des exemples à la vie des plus grands hommes.
    * * *
    pĕto, ĕre, pĕtīvi (pĕtĭi), pĕtītum - tr. -    - parf. petīt, Virg. En. 9, 9; Ov. F. 1, 109; petisti, Cic. Cat. 1, 5, 11; Virg. En. 4, 100; 12, 359; petistis, Auct. Her. 4, 15, 22; petissem, Cic. Verr. 1, 55, 145; Ov. M. 5, 26; Liv. 30, 25, 2; petisse, Cic. Quint. 11, 37; Cic. Verr. 2, 4, 63, § 140; Ov. M. 9, 623.    - chercher à atteindre. [st1]1 [-] diriger sa course vers, chercher à gagner.    - petere loca calidiora, Cic. Nat. 2. 125: chercher à gagner des pays plus chauds. --- cf. Cic. Planc. 97, etc.    - petere naves, Nep. Milt. 5, 5: chercher à rejoindre les navires.    - genitor, quem primum petebam, Virg. En. 2, 635: mon père, que je cherchais à atteindre le premier.    - poét. campum petit amnis, Virg. G, 3, 522: la rivière s'en va vers la plaine.    - mons petit astra, Ov. M. 1, 316: la montagne monte vers les astres.    - iter terra petere, Cic. Planc. 97: prendre un chemin par terre.    - petere fugam, Caes. BG. 2, 24, 1: prendre la fuite. [st1]2 [-] attaquer, assaillir, viser.    - [abst] Cic. Or. 228.    - caput petere, Cic. Quinct. 29: attaquer (viser) à la tête. --- cf. Cic. Mur. 52, etc.    - petere aliquem spiculo, Liv. 2, 20, 2: attaquer qqn avec une lance.    - petere aliquem bello, Virg. En. 3, 603: faire la guerre à qqn.    - fig. petere aliquem epistula, Cic. Att. 2. 2, 2: attaquer qqn par lettre.    - petere aliquem fraude, Liv. 40, 55, 3 tendre des pièges à qqn. [st1]3 [-] aborder.    - ut te supplex peterem, Virg. En. 6, 115: [il me recommandait] de t'aborder en suppliant.    - petere collum amplexu, Cael. d. Quint. 4, 2, 124: se jeter au cou de qqn.    - chercher à obtenir. [st1]4 [-] rechercher, aspirer à; aller chercher.    - fuga salutem petere, Caes. BG. 3, 15, 2: chercher son salut dans la fuite.    - eloquentiae principatum petere, Cic. Or. 56, aspirer au premier rang dans l'éloquence.    - petere aut fugere aliquid, Cic. Fin. 1, 30: rechercher ou fuir qqch.    - petere victoriam ex aliquo, Liv. 8, 33, 13: chercher la victoire sur qqn.    - petere Brundisium ostreas, Plin. 9, 169: aller chercher des huîtres à Brindes.    - petere cibum e flamma, Ter. Eun. 491: aller chercher à manger dans les flammes d'un bûcher. --- Cic. Caec. 4, 10; Ac. 1, 2, 8.    - [poét. avec inf. ] chercher à. --- Lucr. 3, 86 ; Virg. En. 7, 96 ; Hor. Ep. 1, 11, 29. [st1]5 [-] briguer [une magistrature].    - Cic. Phil. 2, 76 ; Att. 1, 1, 2 ; Verr. pr. 23.    - de iis, qui nunc petunt, Caesar certus putatur, Cic. Att. 1: parmi les candidats actuels, César est le seul qui soit sûr de son élection. [st1]6 [-] demander, solliciter.    - petere opem ab aliquo, Tusc. 5, 5: demander assistance à qqn.    - petere ab aliquo aliquid alicui, Cic. Q. 2, 15, 3: demander à qqn qqch pour qqn.    - petere ab aliquo pro aliquo, Cic. Lig. 31: intercéder auprès de qqn pour qqn.    - petere ab aliquo (et qqf. ex aliquo Cic. Fam. 15, 6, 2) ut: demander à qqn que. --- cf. Cic. Clu. 43 ; Fam. 13, 49, etc.    - petere ne ou petere ut ne: demander que ne... pas. --- Cic. Amer. 25 ; Cael. 30.    - a vobis peto, primum ut consilium probetis meum, deinde ne frustra dehortando impedire conemini, Nep.: je vous demande, premièrement, d'approuver mon dessein, et ensuite de ne pas tenter vainement de m'y faire renoncer par des exhortations.    - petere + subj. seul abs te peto cures ut... Cic. Fam. 13, 34: je te demande de prendre soin que... --- cf. 13, 39; Caes. BG. 6, 1, 2.    - petere + prop. inf. --- Suet. Aug. 5; Gell. 4, 8, 5. [st1]7 [-] demander, réclamer, demander en justice.    - quantum res petet, de Or. 3, 123: autant que la chose le réclamera.    - petere poenas ab aliquo, Caes. Att. 1, 16, 7: tirer vengeance de qqn.    - calumnia litium alienos fundos petere, Cic. Mil. 74: réclamer les propriétés d'autrui par des procès de pure chicane.    - abst petere: être demandeur dans une affaire, poursuivre.    - te petere oporteret, Cic. Verr. 4, 70: c'est à toi qu'il conviendrait d'être demandeur. [st1]8 [-] chercher, faire venir de, tirer de.    - a litteris oblivionem petere, Cic. Fam. 5, 15, 4: chercher l'oubli dans les études littéraires.    - prooemium alte petitum, Cic. Clu. 58: préambule tiré de loin. --- cf. Cic. Caec. 10.    - latere petitus imo spiritus, Hor. Epo. 11, 10: soupir tiré du fond de la poitrine.    - petere exempla ex summorum hominum factis, Cic. Prov. 20: prendre des exemples à la vie des plus grands hommes.
    * * *
        Peto, petis, petiui, petitum, pe. prod. petere. Demander, Prier, Faire requeste, Requerir.
    \
        Colloquium petere. Caesar. Demander à parlementer.
    \
        Petere mutuum. Plaut. Emprunter.
    \
        Sanguinem et vitam alicuius petere. Cic. Pourchasser sa mort.
    \
        Veniam petere. Caesar. Demander pardon.
    \
        Consulatum petere. Cic. Briguer et pourchasser à estre Consul.
    \
        Coniugium petere. Ouid. Appeter et pourchasser.
    \
        Inde gloriam petiit. Plin. De là il eut gloire.
    \
        Imperium, ac summatum sibi petere. Lucret. Cercher, Tascher à avoir, Pourchasser.
    \
        Petere somnum. Quintil. Aller dormir.
    \
        Amplexum alicuius petere. Virgil. Aller embrasser.
    \
        Petere poenas ab aliquo. Cic. Cercher moyen de se venger, Demander ou pourchasser la vengeance.
    \
        Sedes apibus, statioque petenda. Virgil. Il fault eslire et prendre place pour les mousches.
    \
        Petere cibum. Terent. Rogasse vellem, vnde mihi peterem cibum. Où il veult que je prenne dequoy vivre, Où il veult que je cerche ma vie.
    \
        E flamma te petere cibum posse arbitror. Terent. Tu es si povre, que je pense que tu oserois bien prendre la viande du milieu de la flamme, Pour un morceau de pain tu te jecterois dedens le feu.
    \
        Argumentum hoc Epicurus a paruis petiuit. Cic. A prins.
    \
        Paulo longius exordium rei demonstrandae petam. Cic. Je iray cercher le commencement de mon oraison un peu plus hault, ou plus loing.
    \
        Initium a natura petere. Cic. Commencer.
    \
        Laudem e macello petere. Cic. Cercher d'estre loué.
    \
        Originem summi boni a primo ortu animantium petere. Cic. Cercher la source du souverain bien du, etc.
    \
        Alte suspirium petere. Plaut. Souspirer du profond du coeur, Aller querir un souspir jusques au, etc.
    \
        Iura Cordubam petunt. Plin. Vont plaider à Cordube, Ils sont du ressort de Cordube.
    \
        Petunt igitur in Elymaeos arborem cupresso similem. Plin. Ils vont querir jusques au pays des, etc.
    \
        Petere aliquid in nubila. Plin. L'aller querir jusques aux nues.
    \
        Volumina in Dardani sepulchrum petita. Plin. Qu'on est allé querir jusques dedens son sepulchre.
    \
        Trans mare aliquid petere. Plin. L'aller querir par dela la mer.
    \
        Ab India petere aliquid. Plin. L'aller querir au pays, etc.
    \
        Petere aliquem dextra. Virgil. Luy tendre la main dextre.
    \
        Petere blanditiis. Quintil. Amadouer, Blandir, Papelarder.
    \
        Aliquem literis petere. Cic. Agacer, Provoquer.
    \
        Criminibus aliquem petere. Tacit. L'accuser de crime.
    \
        Petere. Virgil. Liu. Frapper.
    \
        Petere. Cic. Ruer coups sur aucun.
    \
        Petere iugulum. Cic. Tuer.
    \
        Petere aliquem telis. Liu. Luy tirer quelque dard ou traict.
    \
        Petere aliquem. Cic. Assaillir aucun avec violence.
    \
        Petere aliquem. Plancus Ciceroni. Mettre gents en embusche contre luy.
    \
        Petere insidiis vitam alicuius. Plin. Espier de tuer aucun.
    \
        Veneficio aliquem petere. Author ad Heren. Tascher à l'empoisonner.
    \
        Vnum me petunt. Cic. Ils n'en veulent qu'à moy.
    \
        Quem petit, et summis annixus viribus vrget. Virgil. Lequel il suit.
    \
        Custodem in vincla petiuit. Virgil. L'a mené en prison.
    \
        Petuntur in vincula qui parentes suos non alunt. Quint. On demande qu'ils soyent mis en prison.
    \
        Petere locum aliquem. Cic. Aller en quelque lieu.
    \
        Ardua petere. Stat. Monter une montaigne.
    \
        Parnassus petit astra duobus verticibus. Ouid. Va jusques au ciel.
    \
        Caelum petere. Plin. Voler droict au ciel.
    \
        Cursum alium petere. Cic. Mener sa navire par un autre lieu.
    \
        Cursu petere deserta. Virgil. S'encourir aux deserts.
    \
        Fugam petere. Liu. S'enfuir.
    \
        Fuga salutem petere. Caesar. Se sauver par fuir.
    \
        Romam petit fons ille. Plin. S'en va et coule droict à Rome.
    \
        Secretum petere. Plin. iunior. Se retirer en quelque lieu à part.
    \
        Sublime petere. Plin. Tascher à monter.
    \
        Supera petere. Cic. Tendre et tirer tousjours en hault.
    \
        Vento petere vrbem aliquam. Virgil. Y aller par navigation à voiles.

    Dictionarium latinogallicum > peto

См. также в других словарях:

  • placé — placé, ée (pla sé, sée) part. passé de placer. 1°   Mis dans un certain lieu, dans une certaine place. •   Placé loin de vos yeux, j étais vers le rivage Où nos fiers ennemis osaient nous résister, VOLT. Tancr. V, 1. •   Les yeux placés comme… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • coeur — COEUR. s. m. Partie noble de l animal, dans laquelle reside le principe de la vie. Le mouvement du coeur. le battement du coeur. le coeur est le premier vivant, & le dernier mourant. les ventricules du coeur. les oreilles du coeur. la pointe du… …   Dictionnaire de l'Académie française

  • COEUR — s. m. Viscère qui est le principal organe de la circulation du sang, et qui est situé dans la poitrine : il consiste en un muscle creux dont la forme est à peu près celle d un cône renversé, légèrement aplati de deux côtés, arrondi à la pointe,… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)

  • COEUR — n. m. T. d’Anatomie Viscère musculaire qui est le principal organe de la circulation du sang et qui est situé dans la poitrine. Sa forme est à peu près celle d’un cône renversé, légèrement aplati de deux côtés, arrondi vers la pointe et ovoïde au …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • place — [ plas ] n. f. • 1080 « endroit »; lat. pop. °plattea, class. platea I ♦ 1 ♦ (1370; h. XIIe) Lieu public, espace découvert, généralement entouré de constructions. ⇒ esplanade, rond point; piazza. Petite place. ⇒ placette. Place d une ville… …   Encyclopédie Universelle

  • placé — place [ plas ] n. f. • 1080 « endroit »; lat. pop. °plattea, class. platea I ♦ 1 ♦ (1370; h. XIIe) Lieu public, espace découvert, généralement entouré de constructions. ⇒ esplanade, rond point; piazza. Petite place. ⇒ placette. Place d une ville… …   Encyclopédie Universelle

  • bien — 1. (biin ; l n ne se lie jamais : ce bien est à moi, dites : ce biin est à moi, en donnant à biin la nasalité qui est dans in digne, et non ce biin n est à moi) s. m. 1°   Ce qui est juste, honnête. Le bien et le beau. Le bien et la justice… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • coeur — (keur) s. m. 1°   Organe qui meut le sang. 2°   la poitrine. 3°   l ensemble des facultés affectives et des sentiments moraux. 4°   mémoire des sentiments. 5°   sens moral, conscience. 6°   tempérament moral. 7°   la pensée intime, les… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • PLACE — s. f. Lieu, endroit, espace qu occupe ou que peut occuper une personne, une chose. La place est remplie, prise, occupée. La place est vide. La place est trop petite pour deux. Il y a place pour vingt couverts. Mettre, ranger chaque chose à sa… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)

  • PLACE — n. f. Lieu, endroit, espace qu’occupe ou que peut occuper une personne, une chose. La place est prise, occupée, vide. La place est trop petite pour deux. Il y a place pour vingt couverts. Mettre, ranger chaque chose à sa place, en sa place.… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • avoir — 1. (a voi. Au XVIe s. on écrivait aurai, auras, etc. mais on prononçait, d après Bèze, arai, aras, etc. Au XVIIe s. d après Dangeau, ayant, ayons, ayez se prononçaient a iant, a ions, a iez. Aujourd hui, c est une prononciation fautive : il faut… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»